Ziekenhuisverplaatste zorg levert maar beperkt besparingen op. Bovendien schetsen veel studies een te rooskleurig beeld van de financiële effecten van zorg thuis. Dit concludeert Lucas Goossen in zijn proefschrift “Underestimated uncertainties”, waarop hij op 18 januari 2013 promoveert aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR).
Als reden voor het voorkomen van ziekenhuisopnames of het verkorten van de opnameduur door zorg te leveren bij de patiënt thuis voeren ziekenhuizen vaak het argument van kostenbesparingen aan. Volgens Goossen zijn deze kostenbesparingen beperkt.
Bescheiden
Goossen onderzocht een groep van 139 COPD-patiënten. Een deel van hen verbleef na een longaanval zeven dagen in het ziekenhuis, een ander deel ging na drie dagen naar huis, waar de behandeling werd voortgezet door thuiszorgverpleegkundigen. Deze behandeling leidde tot een bescheiden besparing op de zorgkosten, aldus Goossen.
Dure dagen
Worden ook de kosten van mantelzorg en de daarmee gemoeide productiviteitsverliezen meegerekend, dan worden volgens Goossen de overall-besparingen grotendeels of zelfs helemaal teniet gedaan. De gunstige uitkomsten van eerdere onderzoeken schrijft Goossen toe aan het feit dat vaak geen rekening is gehouden met de relatief lage kosten van de laatste dagen van een opname. Door dure eerste opnamedagen als vergelijkingsgrond te gebruiken lijkt de kostenwinst groot, terwijl het werkelijke kostenverschil tussen de laatste opnamedagen en thuiszorg niet zo groot is.
Sturen
Goossen heeft in zijn onderzoek ook gekeken naar de voorkeur van 250 patiënten en mantelzorgers. Hieruit blijkt dat het meer of minder aantrekkelijk maken van thuisbehandeling geen invloed heeft op de keuze van het merendeel van de patiënt. Voor patiënten die zich bij hun keuze wel lieten sturen bleken vooral de lagere eigen bijdrage en de specialisatie van thuiszorgverpleegkundigen een belangrijke overweging te zijn.