Na jaren van daling stagneert het terugdringen van zorgproblemen zoals decubitus, incontinentie, ondervoeding, smetplekken en infecties. Op sommige terreinen, zoals chronische wonden en urine-incontinentie, is zelfs sprake van een toename van de prevalentie.
Dit komt naar voren uit de jaarlijkse Landelijke Prevalentiemeting Zorgproblemen (LPZ) van de CAPHRI School for Public Health and Primary Care van de Universiteit Maastricht. Wat in de meting verder opvalt is dat instellingen lang niet alle problemen even goed registreren. Ook worden preventieve inzichten en maatregelen vaak maar beperkt ingezet.
Ondergrens
Het niet verder teruglopen van het aantal geregistreerde zorgproblemen zou er volgens de opstellers van de LPZ op kunnen duiden dat “we de ondergrens bereikt hebben”. Toch willen de rapporteurs niet onvermeld laten dat er “ook nog grote verschillen tussen instellingen” bestaan. Dit duidt er op dat de prevalentie van zorgproblemen nog wel degelijk verder kan worden terug gedrongen.
De onderzoekers denken dan ook dat er bij de instellingen sprake is van “een zekere mate van verzadiging”. Nu de zorgproblemen zijn ingebed in vaste registratiecycli wordt het lastiger om diezelfde problemen onder de aandacht te houden. En als de aandacht afneemt, zal de prevalentie weer toenemen, zo voorspellen de rapporteurs.
Als het om individuele zorgproblemen gaat blijkt de prevalentie van urine-incontinentie iets te zijn gestegen in de chronische sector, net als de prevalentie van letsel dat hiermee samen hangt. Bovendien wordt incontinentie vaak niet formeel gediagnosticeerd. In bijna vier van de tien gevallen (38 procent) is geen diagnose gesteld, en daar waar wel een diagnose gesteld is, is deze in een kwart van de gevallen niet gespecificeerd of als totale incontinentie gediagnosticeerd.
Ook realiseren instellingen zich te weinig dat de overlast voor de cliënt met eenvoudige ingrepen gereduceerd kan worden. Iets soortgelijks geldt voor de aanpak van decubitus. Preventieve maatregelen zoals bijvoorbeeld wisselligging worden nog steeds te weinig toegepast.
De prevalentie van chronische wonden in de langdurige zorg is gestegen van 4,7 procent naar 5,8 procent. Daarnaast wordt er minder aanvullend diagnostische onderzoek naar deze wonden gedaan. Ook is er voor dit onderwerp nog te weinig aandacht, constateren de onderzoekers, getuige het kleine aantal instellingen dat meedoet aan de prevalentiemeting.
Ondervoeding
Voor wat betreft ondervoeding is er sprake van een lichte stijging: één op de tien patiënten in de algemene ziekenhuizen is ondervoed, tegen één op de zes in de chronische sector. In de chronische sector is bovendien sprake van een kleine terugloop in de screening van de voedingstoestand. Ook maakt de sector lang niet altijd gebruik van gevalideerde meetinstrumenten. In geval van ondervoeding wordt in 80 procent van de gevallen maatregelen genomen, zoals het inzetten van een diëtist. In 20 procent van de gevallen worden geen maatregelen genomen. Ook wordt driekwart van de ondervoede patiënten niet geïnformeerd over hun voedingsstatus.
‘Ongelukje’
Het aantal valincidenten is in de laatste LPZ gelijk gebleven, maar wel is de val-angst gestegen. Daardoor is het aantal cliënten dat welbewust activiteiten mijdt gestegen: inmiddels zegt één op de zes à zeven cliënten niet aan zulke activiteiten mee te doen uit angst om te vallen. De rapporteurs constateren dat letselpreventie weinig wordt toegepast. Ook zijn instellingen onvoldoende doordrongen van de impact van valincidenten: “Het afdoen van een valpartij bij een kwetsbare oudere als een ‘ongelukje’ betekent miskenning van een belangrijk en alarmerend symptoom.”
Het toepassen van vrijheid beperkende maatregelen is licht gedaald. In de chronische sector heeft één op de vijf patiënten hier mee te maken. Wel zien de rapporteurs nog veel oneigenlijk gebruik. De meest genoemede reden voor vrijheidsbeperking is “het voorkomen van vallen”, hetgeen een onterechte valpreventieve maatregel is.