De nieuwe Wet Normering Topinkomens (WNT) voorziet in een verdubbeling van het beloningspercentage voor toezichthouders bij zorginstellingen en andere semipublieke organisaties. Dit bekent dat zij onder de nieuwe WNT tot 26 duizend euro per jaar kunnen gaan verdienen. Dat meldt NRC Handelsblad.
In de WNT, die in 2013 van kracht werd, is bepaald dat leden van raden van toezicht maximaal 5 procent van het salaris van de bestuurders mogen verdienen. Voor voorzitter van raden van toezicht geldt een maximum van 7,5 procent. In de aangescherpte WNT2, die al door de Tweede Kamer is goedgekeurd en bij goedkeuring door de Eerste Kamer volgend jaar van kracht wordt, zijn deze percentages opgehoogd tot respectievelijk 10 procent en 15 procent.
De verhoging van deze percentages is ten dele een reactie op de verlaging van het maximumbestuurderssalaris in de WNT. Dit daalt van 230 duizend euro nu naar 178 duizend euro straks. Concreet betekent de aanpassing echter een forse stijging van de bezoldiging van de toezichthouders. Een lid raad van toezicht kan straks 17 duizend euro in plaats van 11 duizend euro verdienen. Een voorzitter van een raad van toezicht straks kan circa 26 duizend euro per jaar gaan verdienen, in plaats van 17 duizend.
Te weinig rekening
De verhoging van het bezoldigingsplafond voor toezichthouders is opvallend omdat de WNT, meer in het bijzonder de WNT2, bedoeld is om de topinkomens in de publieke en semipublieke sector in te perken. In NRC laat een woordvoerder van het ministerie van Binnenlandse Zaken weten dat “in de oude situatie te weinig rekening werd gehouden met het vele werk dat er op een toezichthouder afkomt”.
Uit een recent onderzoek van onderzoeksinstituut SEOR van de Erasmus Universiteit Rotterdam en Ecorys komt naar voren dat toezichthouders de laatste jaren meer tijd kwijt zijn aan hun toezichtwerkzaamheden. Hoewel de onderzoekers opmerken dat circa een kwart van de toezichthouders tegen of boven de bezoldigingsnorm zit, zien ze een dalende trend wanneer wordt gekeken naar de beloning per uur.
Afhankelijk
Daarmee zou een verhoging van de bezoldigingsnorm op zijn plaats zijn. Directeur Marius Buiting van de vereniging van toezichthouders in de zorg NVTZ benadrukt dat zijn vereniging geen bemoeienis met de wetswijziging heeft gehad. “Het is puur een reactie van Binnenlandse Zaken op een amendement dat destijds op het laatst aan de WNT is toegevoegd, maar nooit goed is doorgerekend”, stelt Buiting. “De minister wil daarmee toezichthouders steviger in positie brengen. We zien dat toezichthouders steeds meer taken en verantwoordelijkheden krijgen in een complexere omgeving. Welke beloning passend is, daar staan wij neutraal in. Het verdrietige is dat dit dossier in de media telkens wordt neergezet alsof er scandaleuze dingen gebeuren. Waar het om gaat is dat er een evenwichtig systeem van toezicht komt, daar zou de discussie over moeten gaan. Maar de minister en de politiek hebben dat gesprek nooit met ons willen aangaan.”
Beroepstoezichthouder
SEOR en Ecorys merken in elk geval op dat de hoogte van de beloning door toezichthouders zelf niet of nauwelijks als knelpunt wordt genoemd. Wel wijze ze op het gevaar dat een te sterke financiële prikkel een kaste van professionele toezichthouders in het leven kan roepen. “Als toezichthouders afhankelijk zijn van de bezoldiging, zijn ze ook afhankelijk in hun functioneren: het beperkt de onafhankelijkheid van toezichthouders”, aldus de onderzoekers. “In theorie kunnen toezichthouders dreigen met aftreden als de RvB in hun ogen foute beslissingen neemt. Als toezichthouders financieel afhankelijk zijn van hun positie zal een dergelijk dreigement door de RvB niet serieus worden genomen.”
Buiting verwacht niet dat dit zo’n vaart zal lopen in Nederland. “Wij zij geen voorstander van beroepstoezichthouders, maar de kans daarop wordt al sterk ingeperkt door het maximum aantal toezichtfuncties dat iemand mag vervullen. Als ik naar onze leden kijkt dan heeft het merendeel van onze leden één toezichtfunctie. Als er al sprake is van een dergleijk gevaar dan is het eerder in het bedrijfsleven waar heel andere bedragen voor een commissariaat worden betaald dan in de publieke sector.”