Het aantal poliklinische herhaalbezoeken en de ligduur in de Nederlandse ziekenhuizen is de laatste jaren fors toegenomen. Dat constateert accountants- en adviesbureau EY in de Logistieke Barometer Nederlandse Gezondheidszorg. Mogelijkerwijs compenseren ziekenhuizen hiermee het dalende zorgvolume, zo stelt EY.
Naast het langer in zorg houden van patiënten als compensatiemechanisme ziet EY ook andere factoren die mogelijk bijdragen aan een langere ligduur en het groeiende aantal herhaalbezoeken, zoals complexere patiëntenpopulatie en een moelijker uitstroom naar verpleeg- en verzorgingshuizen.
De door EY geconstateerde trend van een dalend zorgvolume in combinatie met langere ligduur is vooral terug te zien bij de universitair medische centra en topklinische ziekenhuizen. Het aantal klinische opnamen in de UMC’s is voor het derde opeenvolgende jaar gedaald, hetgeen neerkomt op een afname van 7,1 procent tussen 2011 en 2014. Het aantal dag-opnamen is in dezelfde periode afgenomen met jaarlijks zo’n 18 procent.
Eerste polibezoek
Ook het aantal Eerste Polikliniekbezoeken (EPB) is gedaald: met 11,7 procent in 2014 en 4,5 procent in 2013. Maar daar staat tegenover dat het aantal herhaalbezoeken voor het tweede jaar achtereen gestegen met zo’n 4 procent. Dit resulteert in een stijging van de herhaalfactor –oftewel het totale aantal herhaalbezoeken dat volgt op een EPB- van respectievelijk 12,5 procent in 2013 en 24 procent in 2014.
De ligduur bij de UMC’s is met 8,9 procent flink gestegen. In combinatie met het significant lagere aantal dagbehandelingen en de stijging van de herhaalfactor laat dit volgens EY zien dat UMC’s te maken hebben met een complexere patiëntenpopulatie, waarbij de minder complexe casuïstiek van UMC’s verhuist naar overige ziekenhuizen.
Topklinische zorg
Ook de topklinische ziekenhuizen hebben te make met minder klinische opnamen. Tussen 2011 en 2014 zijn deze structureel gedaald met 15,5 procent. Enkele ziekenhuizen hebben hun opnamen zelfs met een kwart zien afnemen, aldus EY. Daar staat een stijging van het aantal (klinische) verpleegdagen tegenover. In 2014 ging het om een stijging van circa 2 procent, waar in de periode van 2010 tot en met 2013 juist sprake was van een forse daling.
In 2013 is ook een kentering zichtbaar in de gemiddelde klinische ligduur. Waar deze van 2009 tot en met 2012 ieder jaar daalde met ongeveer 5 procent, is de ligduur in 2013 en 2014 toegenomen met respectievelijk 7,3 procent en 2 procent. Het gemiddelde komt daarmee in 2014 weer op 5,2 dagen, vergelijkbaar met het niveau van 2010 (5,3 dagen).
Waar het aantal eerste polikliniekbezoeken (EPB’s) in de topklinische ziekenhuizen is gedaald ( minus 1,1 procent in 2013, minus 9,7 procent in 2014), steeg het aantal herhaalbezoeken in 2013 met 6 procent, met een aanzienlijke toename van de herhaalfactor als resultaat (9,2 procent). In 2014 nam het aantal herhaalbezoeken af (minus 4,3 procent), maar aangezien het aantal EPB’s harder afnam is ook in 2014 een toename van de herhaalfactor zichtbaar (7,4 procent).
In de algemene ziekenhuizen zijn zowel de ligduur als het gemiddelde aantal (EPB’s) gedaald. EY vermoedt dat deze laatste daling samenhangt met de hogere eigen bijdrage, waardoor patiënten wachten om met hun klacht een specialist te bezoeken. Ook verplaatsing van zorg naar de eerste lijn kan volgens EY een rol spelen. Toch groeit ook in de algemene ziekenhuizen de herhaalfactor. Aangezien het aantal EPB’s sterker daalde dan het aantal herhaalconsulten, steeg deze met 5,7 procent.
Betere stuurinformatie
De fluctuaties in patiëntenstromen onderstrepen wat EY betreft de noodzaak om flexibel te organiseren. Maar hier schort het veelal aan; ziekenhuizen lijken in het algemeen moeite te hebben om hun beddencapaciteit en personele inzet aan te passen aan de dalende klinische productie. Betere stuurinformatie is daarom volgens EY essentieel. “In tegenstelling tot de huidige managementinformatie (hoe hebben we het afgelopen maand of kwartaal gedaan), zal de focus meer moeten komen te liggen op optimalisatie en forecasting van de bezetting van capaciteiten om proactief te kunnen sturen op kwaliteit en kosten”, vindt EY.