AppleMark
Onderaannemers maken de uitvoering van de Wmo en -in mindere mate- Wlz tot een ondoorzichtig proces. Omdat centrale registratie ontbreekt weten ministerie, zorgverzekeraars, brancheverenigingen noch gemeenten hoeveel onderaannemers er actief zijn. Ook is onbekend hoeveel Wmo-geld bij onderaannemers terecht komt. Wel zijn er duidelijke signalen dat het aantal onderaannemers flink groeit.
Dit blijkt uit een rondvraag van Skipr onder diverse betrokken partijen.
Volgens Hans Buijing van Branchebelang Thuiszorg Nederland (BTN) geeft de opstelling van gemeenten en zorgkantoren als inkopers van zorg het onderaannemerschap een sterke impuls. Gemeenten doen bij voorkeur zaken met grote aanbieders. Dat scheelt namelijk een hoop rompslomp bij de aanbestedingsprocedure. Bovendien voldoen kleine aanbieders lang niet aan de eisen rond bijvoorbeeld kwaliteit en veiligheid. Volgens Mark van Barschot, voorzitter van de Branchevereniging Kleinschalige Zorg (BVKZ), weren veel gemeenten welbewust kleine aanbieders door in het aanbestedingsbestek eisen te stellen waaraan zij a priori niet kunnen voldoen.
Volgens Buijing sturen ook zorgverzekeraars steeds meer aan op onderaannemerschap. “Die willen alleen nog maar met de grote partijen in het veld contracten sluiten en de rest moet maar in onderaannemerschap voor daadwerkelijke zorglevering bieden.”
Voor grotere zorgaanbieders heeft het onderaannemerschap ook voordelen. Vanwege de dalende budgetten en de onzekerheid rond telkens terugkerende aanbestedingen voelen ze zich genoodzaakt om een flexibele personeelsschil aan te houden. Breken met een onderaannemer is makkelijker dan eigen personeel ontslaan. Daarbij zijn onderaannemers vaak beter thuis in niches op de zorgmarkt, met name waar het moeilijk bereikbare doelgroepen betreft, zoals allochtone ouderen.
Nadelen
Toch kent het onderaannemerschap ook nadelen voor opdrachtgevende zorgaanbieders. Zo zijn zij als hoofdaannemer verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van de geleverde zorg, ook als de onderaannemer iets onoorbaars doet. De onderaannemer op zijn beurt loopt het risico dat de hoofdaannemer de samenwerking beëindigt, bijvoorbeeld uit financiële overwegingen. Geen ondenkbaar risico in een tijd van krimpende budgetten.
Het belangrijkste bezwaar is wat BVKZ-voorman Van Barschot betreft principieel van aard. Volgens hem verdienen de hoofdaannemers vaak op oneigenlijke manier aan de constructie. “De marge kan oplopen tot tientallen procenten. Dat geld wordt dus niet aan zorg besteed.” “Hoofdaannemers maken veel winst, terwijl ze er nauwelijks iets voor doen”, vindt directeur Aline Molenaar van Per Saldo.
Imago
Ook BTN-bestuurder is kritisch. Hij wijst in dit verband op de schrijnende positie van onderaannemers, die doorwerkt op de arbeidsmarktverhoudingen en arbeidsmarktpositie van verzorgende en verplegende. Hun “al niet riante inkomen” komt verder onder druk te staan en dat komt het imago van de sector niet ten goede. Door “het hoofdondernemerschap voor enkelen en onderaannemerschap voor velen” te stimuleren, doen opdrachtgevers (gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren) de sector geen goed en vergroten ze het probleem van schaarste aan gekwalificeerde werknemers, aldus Buijing.
Een oplossing voor de problemen rond onderaannemerschap in de thuiszorg ligt volgens de BVKZ in handen van de gemeenten. Die moeten zaken doen met grote én kleine zorgaanbieders. Volgens Mark van Barschot is diversiteit onder zorgaanbieders nodig om te kunnen voldoen aan de wensen van zorgvragers. Hij roept gemeenten op om diversiteit te organiseren door raamcontracten af te sluiten met meerdere aanbieders.
Het volledige verhaal ‘Onderaannemerschap maakt zorg ondoorzichtig’ is terug te lezen in Skipr magazine 11 2016.