De overleving van patiënten met uitgezaaide darmkanker in het buikvlies, zogenoemde buikvlieskanker, is in de afgelopen twee decennia verdubbeld. Dat blijkt uit een onderzoek van het Catharina Ziekenhuis, waarbij gebruik is gemaakt van cijfers van het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL).
In de periode 1995-1999 leefde een patiënt na de diagnose buikvlieskanker gemiddeld nog zes maanden. Uit cijfers over de periode 2010-2014 blijkt dat de overleving voor deze patiëntengroep is verdubbeld naar 12,5 maanden. Het onderzoek is gepubliceerd in het augustus-nummer van het wetenschappelijk tijdschrift European Journal of Cancer.
“Tot begin van deze eeuw was de aanname onder medisch specialisten dat patiënten met darmkanker die is uitgezaaid naar het buikvlies niet behandeld konden worden”, aldus Ignace de Hingh, oncologisch chirurg van het Catharina Kanker Instituut en voorzitter van de Dutch Peritoneal Oncology Group (DPOG). “Deze patiënten zijn nog altijd zeer kwetsbaar. Maar door continu onderzoek en het inzicht onder medici dat deze patiëntengroep wel te behandelen is, zijn we erin geslaagd om tot betere resultaten te komen.”
Multidisciplinaire aanpak
Het onderzoek werd verricht met gegevens van tien ziekenhuizen uit Zuid-Nederland. In de regio fungeert het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven als gespecialiseerd behandelcentrum voor buikvliesuitzaaiingen. De multidisciplinaire aanpak in deze centra resulteert in betere resultaten, volgens het ziekenhuis. 77 Procent van de patiënten met buikvlieskanker krijgt enige vorm van behandeling. Bijna een kwart ondergaat een chirurgische ingreep – de HIPEC-behandeling- , ruim de helft krijgt systemische therapie.
Het Catharina Ziekenhuis heeft een kenniscentrum opgezet voor de behandeling van in de buik uitgezaaide darmkanker. Veel medisch specialisten doen in het centrum onderzoek naar deze vorm van kanker. Daarnaast wil het ziekenhuis meer bekendheid voor de behandelmogelijkheden voor patiënten met deze vorm van kanker. De Hingh: “Nog altijd krijgen patiënten in het ziekenhuis of van de huisarts te horen dat ze niet meer behandeld kunnen worden terwijl er wel mogelijkheden zijn.”