Zorginstellingen moeten zich herbezinnen op de toekomst door zich het worst case scenario voor stellen. Zo kunnen zij het beste de basis leggen voor een transformatie van hun organisatie, die noodzakelijk is als gevolg van de hervormingen in de ouderenzorg.
Dit zei Jacqueline van Ginniken, associé van De Veghte en directeur van Bureau Ouderenzorg, tijdens het Skipr-congres ‘Transitie is nog lang geen transformatie’.
Als gevolg van de hervorming van de langdurige zorg hebben zorginstellingen steeds meer te maken met inkomstenderving. Om daarop in te spelen, moeten aanbieders rekening houden met het slechtst denkbare scenario. Van Ginniken: “Ga ervan uit dat er twintig bewoners in het verzorgingshuis blijven en vraag je af hoe je die de gewenste zorg en welzijn kunt leveren.”
Sluitende businesscase
Zij wees de aanwezige bestuurders op het feit dat de overheid steeds minder diensten vergoedt, zoals maaltijdservice, receptie, schoonmaak en activiteitenprogramma’s. Van Ginniken rekende voor hoeveel een zorginstelling gemiddeld moet doorrekenen aan bewoners om dit op te vangen: “Dat wordt 1234 euro per maand”. Iemand met AOW kan daarvan nog geen 600 euro betalen. Mensen die nu in verzorgingshuizen zitten, zijn doorgaans AOW’ers. “Probeer daar maar een sluitende businesscase op te maken. Dat gaat ‘m niet worden.”
Van Ginniken schetste de veranderingen in financiering van de ouderenzorg. Dit leverde een ingewikkeld schema op, waaruit onder meer blijkt dat rolstoelen (die vielen onder de AWBZ tot 2015) nu worden betaald vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning, vanaf 2017 vanuit de Wet langdurige zorg. Volgens haar werkt dit afschuiving in de hand: “Een gemeente zegt bijvoorbeeld: ‘Wacht maar met die woningaanpassing, die kan vanaf 2017 vanuit de Wlz worden vergoed’.”