Macrokostenbeheersing staat een optimale werking van de Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG) in de weg. Om werkelijke prestatiebekostiging mogelijk te maken zou het belang van door de overheid afgedwongen budgettering teruggeschaald moeten worden. Ook zou de overheid zorgprestaties minder dwingend moeten voorschrijven.
Dat constateert adviesbureau Andersson Elffers Felix (AEF) dat in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een evaluatie van de WMG heeft uitgevoerd. Voor het onderzoek –waarin ook het functioneren van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) wordt belicht- heeft AEF heeft voor dit onderzoek samengewerkt met Radicand Economics en Tilburg Law & Economics Center (TILEC).
De facto budgettering
Bij de belemmeringen voor een ongehinderde ontplooiing van de WMG wijst AEF met name naar het macrobeheersinstrument (MBI). “Binnen het huidige zorgstelsel is het MBI een remmende factor om de beoogde prestatiebekostiging en vrij onderhandelbare tarieven tot wasdom te brengen”, stellen de onderzoekers. “De facto is er dan namelijk nog steeds sprake van budgettering.”
Kroonjuwelen
De nadruk op betaalbaarheid heeft grote invloed op de manier waarop sleutelspelers als de NZa en de zorgverzekeraars de afgelopen jaar hun rol hebben ingevuld. “De aandacht van de NZa is de afgelopen jaren steeds meer komen te liggen op fraudebestrijding, gepast gebruik en de bestrijding van oneigenlijk gebruik en misbruik”, aldus AEF. “De oorspronkelijke ‘kroonjuwelen’ van de wet – de zorgplicht, acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie – worden wel zoals gebruikelijk gemonitord, maar krijgen relatief minder aandacht dan de betaalbaarheid van zorg. De pijlers toegankelijkheid en (inzichtelijkheid van) kwaliteit van zorg hebben sinds 2009 relatief minder gewicht gekregen dan de betaalbaarheid.”
Doorgeschoten
Ook de zorgverzekeraars zijn volgens AEF bij het toezicht op de rechtmatige uitvoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) “doorgeschoten richting de bestrijding van fraude, incorrect declareren, ongepast gebruik en misbruik”. “Het toezicht is steeds meer gericht op macrobetaalbaarheid en is bureaucratisch van aard geworden”, vindt AEF. “Hierdoor bestaat er een spanning tussen de oorspronkelijke opzet van het Zvw-domein als een privaatrechtelijk stelsel en de verantwoordelijkheden van de NZa als toezichthouder op de besteding van middelen in de zorg.”
Om meer ruimte binnen het stelsel te creëren stelt AEF voor om de verbodsbepalingen uit artikel 35 van deWMG te heroverwegen en vrije vormen van prestaties mogelijk te maken als aanvulling op vrije tarieven. Momenteel is het onder de WMG nog verboden voor zorgaanbieders om zorg te declareren die niet overeenkomt met door NZa vastgestelde tarieven of prestatiebeschrijvingen. Volgens AEF verhoudt dit ‘verbodsstelsel’ zich slecht tot de doelen van de WMG.
Transparantie
Ook pleit AEF voor het stimuleren van kwaliteitstransparantie van zorgaanbieders. Zorginkoop op basis van kwaliteitscriteria vindt op te beperkte schaal plaats, vindt AEF. Deze constatering is opvallend in het licht van recente uitspraken van topman Tom Kliphuis van zorgverzekeraar VGZ. In het FD laat hij weten af te willen van de rol van kwaliteitsbewaker. “We moeten constateren dat de buitenwereld ons die rol helemaal niet gunt”, zegt aldus Kliphuis. “De hoge kwaliteitseisen leiden vooral tot veel gekrakeel, ophef en geruzie. Het roept zo ontzettend veel weerstand op dat je je moet afvragen: is dit nog wel effectief?”
AEF merkt op dat het stelsel als geheel gebaat is bij een sterkere rol en positie voor de eindgebruikers van de zorg. De NZa kan haar gezag versterken door zich nadrukkelijker op te stellen als belangenbehartiger van de patiënt/consument, waar nodig onafhankelijk van het departement.