NLD-20040204-GRONINGEN: De voorzittershamer van het Gerechtshof in Groningen. ANPFOTO KOEN SUYK
Toepassing van het overgangsrecht in de Wmo verplicht gemeenten niet tot het betalen van een vast tarief. De huidige AWBZ-indicatie bepaalt alleen het aantal uren zorg waar een cliënt aanspraak op kan maken, niet de aard en intensiteit van de zorg. Gemeenten zijn daarom ook onder het overgangsrecht vrij om te bepalen wat ‘passende’ zorg is.
Ook mogen gemeenten bij zorgaanbieders boetes in rekening brengen voor foutieve declaraties en facturen. Dat heeft de voorzieningenrechter in Arnhem bepaald in een kort geding van zorgaanbieder Carinova tegen acht gemeenten. Carinova stapte in september naar de rechter om de tarieven voor begeleiding en dagbesteding aan te vechten. Deze vallen lager uit dan onder het huidige AWBZ-regime, omdat de gemeenten hhebben gekozen voor een lagere classificatie van de zorgactiviteiten.
Volgens Carinova zijn deze tarieven onvoldoende om het huidige aantal uren en dezelfde kwaliteit te blijven leveren, terwijl het overgangsrecht juist in het leven is geroepen om te voorkomen dat cliënten er bij de overgang naar de Wmo op achteruit gaan.
Passende zorg
Volgens de voorzieningenrechter lijdt het geen twijfel dat de regeling cliënten een op hun huidige AWBZ-indicatie toegesneden aantal zorguren garandeert. Maar dit betekent niet dat de zorg ook op exact dezelfde wijze als vóór 1 januari 2015 geleverd moet worden, zo stelt de rechter. Na de inwerkingtreding van de Wmo zijn gemeenten slechts verplicht om die zorg te verlenen die ze ‘passend’ achten voor een bepaalde indicatie, aldus de gemeenten. Op grond van deze beleidsvrijheid staat het ze dan ook vrij om aan deze zorg een lichtere classificatie te koppelen met het daarbij horende lagere tarief.
Redelijk tarief
Maar zelfs al zouden de gemeenten met de omlabeling in de fout zijn gegaan, dan zou dat volgens de rechter hoogstens hebben geleid tot een heraanbesteding en niet automatische toepassing van de huidige AWBZ-tarieven. Ook legt de rechter het argument naast zich neer dat er geen sprake zou zijn van een redelijk tarief. De rechter volgt hierbij het argument van de gemeenten. Die betoogden dat tijdens de aanbestedingsprocedure zeventig aanbieders bereid bleken -en volgens de rechter “dus kennelijk in staat”- om de zorg tegen de aangeboden tarieven te leveren.
Boetes
De rechter billijkt daarnaast het voornemen van de gemeenten om boetes te hanteren voor foutieve factuurregels. De rechter erkent dat deze boetes gezien het grote aantal factuurregels hoog kunnen oplopen, maar dit is geen bewijs voor de disproportionaliteit van de maatregel. “Omdat het telkens om declaraties met heel veel factuurregels zal gaan met een betrekkelijk geringe waarde, zouden de kosten en moeite van de gemeenten voor het verifiëren van de declaraties betrekkelijk hoog kunnen oplopen, zeker wanneer er fouten in de declaraties zitten”, zo stelt de rechter. “De gemeenten hebben er dan ook een groot belang bij zich ervan te verzekeren dat zorgvuldig wordt gedeclareerd. Een prikkel van 30 euro per factuurregel kan in die situatie niet disproportioneel worden genoemd.”