Sinds 1 juli 2017 is de algemene maatregel van bestuur (AMvB) reële kostprijs Wmo 2015 van kracht. Deze AMvB verplicht gemeenten bij het contracteren van Wmo-diensten onderzoek te doen naar reële tarieven voor de Wmo-zorgproducten, zoals hulp bij het huishouden (hbh), en hiervoor een reële prijs af te spreken met de zorgaanbieder.
Tegelijkertijd is ook een nieuwe loonschaal voor huishoudelijke hulp aangekondigd, die conform de afspraken van cao-partijen per 1 april 2018 in werking treedt. Deze nieuwe loonschaal zorgt ervoor dat het salaris van huishoudelijke hulpen in vijf jaar tijd met gemiddeld 25 procent toeneemt. In de cao VVT 2016-2018 staat dat deze nieuwe loonschaal vanaf 1 juni 2017 van toepassing is bij gemeenten die een nieuwe overeenkomst hebben gesloten zorgaanbieder. Bovenstaande ontwikkelingen zouden elkaar in stand moeten houden, maar lijken in de praktijk nog niet hand in hand te gaan.
Belangrijke vraag is daarom wie de rekening van deze nieuwe loonschaal betaalt. Deze loonschaal is voor aanbieders kostenopdrijvend, maar de AmvB moet borgen dat aanbieders hierdoor niet in de knel komen. Aanbieders zijn op hun beurt alleen bereid om deze loonschaal toe te passen wanneer gemeenten bereid zijn om bijbehorende tarieven te betalen. En gemeenten zijn veelal pas bereid om deze tarieven te betalen wanneer ze hiervoor extra middelen krijgen vanuit het rijk.
In deze blog beschrijven we vier mogelijke partijen die de rekening van de nieuwe hbh-loonschaal gepresenteerd krijgen.
De cliënt
Op het moment dat de aanbieder geen hoger tarief krijgt, maar wel een hoger uurloon moet betalen, komt de zorgaanbieder financieel in de knel. De aanbieder kan zijn loonkosten niet verlagen (deze liggen immers vast in de cao), de enige andere optie is dan om het volume te verlagen. Gemeenten waar HbH gefinancierd wordt middels populatiebekostiging of resultaatsbekostiging kunnen verwachten dat aanbieders minder uren zorg gaan verlenen om op deze manier toch op een redelijk tarief uit te komen.
Cliënten betalen vaak een eigen bijdrage voor de ondersteuning die ze ontvangen. Gemeenten zijn er vrij in om deze eigen bijdrage wel of niet te innen en voor nu is alleen bepaald dat de eigen bijdrage niet hoger mag zijn dat de kostprijs die de gemeente betaalt. Zorgen we er straks voor dat een eventuele tariefverhoging niet wordt doorberekend in de eigen bijdrage van de cliënt? Of betaalt uiteindelijk de cliënt de rekening?
De zorgaanbieder
Op het moment dat de nieuwe loonschaal in werking treedt, zijn de zorgaanbieders als werkgever de eerste partij die met de kosten geconfronteerd worden. Sterker nog, wanneer deze loonschaal met terugwerkende kracht van toepassing is, moeten alle zorgaanbieders die in de periode tussen 1 juni 2017 en 1 april 2018 een overeenkomst hebben gesloten medewerkers met terugwerkende kracht compenseren. Dit betekent niet alleen dat de lonen stijgen, ook de sociale lasten, vakantietoeslagen en eindejaarsuitkeringen stijgen.
Als de nieuwe loonschaal na contractwissel van toepassing is, verdient de medewerker in de ene gemeente meer dan in een gemeente die wel opnieuw heeft gecontracteerd. En wat verdient deze medewerker wanneer hij in beide gemeenten werkt? Als deze loonschaal per 1 april 2018 voor alle medewerkers van toepassing is, dan is de tijd om tot aangepaste tarieven te komen zeer kort. Als de tarieven hier niet op worden aangepast betekent dit (opnieuw) dat veel zorgaanbieders diensten moeten aanbieden onder de kostprijs met alle consequenties van dien. En betaalt de zorgaanbieders uiteindelijk dus de rekening van de nieuwe hbh-loonschaal.
De gemeente
De AmvB verplicht gemeenten om reële tarieven te betalen aan zorgaanbieders voor huishoudelijke hulp. Echter, gemeenten hebben te maken met doorlopende contracten en de AmvB is alleen van toepassing bij contractwissel. Zou het moment van contractwissel dan het moment zijn om de nieuwe loonschaal toe te passen? Betekent dit dan ook dat de afspraken uit gesloten overeenkomsten worden herzien? Op dit moment zijn hier in veel gemeenten geen heldere afspraken over en bestaat dus de kans dat gemeenten de tarieven op 1 april 2018 niet gaan wijzigen.
Het rijk
Met de Wmo 2015 is het budget dat het rijk aan gemeenten toekenden voor hulp bij het huishouden structureel met 32 procent gedaald. Als gevolg van deze bezuinigingen hebben gemeenten verschillende maatregelen getroffen om hulp bij het huishouden financierbaar te houden door onder andere de tarieven te verlagen. Deze verlaging had vervolgens weer een invloed op de arbeidsvoorwaarden die aanbieders betaalden. Nu de tarieven omhoog moeten omdat de lonen stijgen (en gemeente vanwege de AmvB nu wel verplicht zijn om het tarief te laten stijgen) is het de vraag of het rijk nu wel extra middelen vrij gaat maken voor de hbh. Hoewel hier sprake is van ontwikkelingen die een landelijke doorwerking hebben, zijn er op dit moment nog geen concrete aanwijzingen dat er extra middelen worden vrijgemaakt.
Goede afspraken zijn nodig
De grote onzekerheid rondom de AMvB en de nieuwe loonschaal baart ons, maar ook veel aanbieders en gemeenten, zorgen. Die onduidelijkheid zorgt voor onzekerheid bij alle partijen: moeten zorgaanbieders de nieuwe loonschaal al invoeren en moeten gemeenten per direct ook hogere tarieven gaan betalen of wacht iedereen op elkaar? Wij hopen dan ook dat (al dan niet tijdelijke) extra rijksmiddelen, duidelijke afspraken en goede monitoring ervoor gaan zorgen dat het vak huishoudelijke hulp in ere kan worden hersteld en de nieuwe loonschaal ingevoerd kan worden zonder dat men blijft steken bij de vraag wie de rekening moet betalen.
Senior consultants bij Berenschot