Demissionair staatssecretaris Van Rijn herhaalde recent de oproep waar minister Schippers om bekend is komen te staan: alle betrokken partijen moeten om tafel komen om de betaalbaarheid én de beschikbaarheid van geneesmiddelen te kunnen borgen. Ik onderschrijf die oproep al jaren en ik zie dan ook uit naar de uitnodiging na afloop van de formatie.
Wij zijn als diabetesfarmaceut in ieder geval zeer bereid tot constructief overleg, zonder vooraf piketpaaltjes te slaan. En aangezien wij niet zijn aangesloten bij de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen, hebben wij ook de bewegingsvrijheid om dit daadwerkelijk te doen! Maar we moeten wel vooraf helder hebben waar we met zijn allen naar toe willen. En daar schort het vreselijk aan in de politieke discussie, om een aantal redenen.
De derde categorie geneesmiddelen
Allereerst is het van belang dat we duidelijk onderscheid maken tussen drie verschillende categorieën geneesmiddelen: dure, generieke en maatschappelijk acceptabel geprijsde. De eerste twee categorieën zijn bekend. De ontwikkeling en prijsstelling van dure geneesmiddelen zijn al jaren onderwerp van verhit debat.
Daar tegenover staat de problematiek van generieke geneesmiddelen, wat zo’n driekwart van alle verstrekte geneesmiddelen betreft en waarvan Van Rijn zich verleden week hardop afvroeg of zij niet té goedkoop zijn geworden. Het zou in sommige gevallen economisch niet langer rendabel zijn om sommigen generieke geneesmiddelen in de Nederlandse markt aan te bieden. Dit euvel was overigens pijnlijk zichtbaar in enkele heuse busladingen Belgen, die net over de grens in Nederland hun benodigde generieke geneesmiddelen kwamen inslaan. Een nieuw fenomeen, de medicijntoerist.
De derde categorie is echter goeddeels onbesproken en daarmee onbekend. Het zijn die geneesmiddelen die wél onder patent zijn, maar die niets gemeen hebben met de problematiek van dure geneesmiddelen. Ze zijn aanzienlijk goedkoper, meestal extramuraal en vaak bedoeld voor behandeling van grotere hoeveelheden chronisch zieke patiënten en kennen een duidelijk economisch nut. Het gebruik ervan stelt patiënten bijvoorbeeld in staat om actiever deel te nemen aan het arbeidsleven. Diabetesgeneesmiddelen vallen in deze categorie.
Een insulineafhankelijke diabetespatiënt, ik ben dat zelf overigens ook, ‘kost’ jaarlijks grofweg 800 tot 1000 euro aan insuline. Afgezet tegen het gegeven dat ik zonder het gebruik van insuline niet kan werken, of sterker nog, het leven laat, is dat geen vergelijking met bijvoorbeeld intramurale kankergeneesmiddelen, die voor tien- of soms honderdduizenden euro’s enkele jaren progressievrije overleving kunnen bieden. Ik bedoel dat overigens niet snerend. Kankergeneesmiddelen, evenals andere dure geneesmiddelen, zijn vreselijk belangrijk en de kans op aanvullende progressievrije overleving is van enorme waarde.
Het is van groot belang dat we dit onderscheid gaan maken. Omdat dit in het politieke debat nu niet gebeurt, wordt deze zeer grote categorie blootgesteld aan de maatregelen die bedoeld zijn om de prijsstijging van dure geneesmiddelen aan banden te leggen.
Meer voor hetzelfde geld
Een direct gevolg hiervan is dat de discussie over prijsstelling scheef is getrokken. De druk van toenemende kosten van dure geneesmiddelen en een groeiende, vergrijzende populatie die deze geneesmiddelen nodig heeft, heeft gezorgd voor een eenzijdige blik op kosten. Zorgverzekeraars, maar ook de politiek, willen dezelfde kwaliteit voor minder geld. Voor dure geneesmiddelen is dit wellicht een relevant debat, maar voor bijvoorbeeld insuline en andere diabetesgeneesmiddelen niet.
Wij staan als farmaceut niet stil. Dat mag ook niet, omdat nog altijd zo’n 30 procent van diabetespatiënten niet goed genoeg behandeld zijn in Nederland. Maar de innovaties die wij in afgelopen jaren in de markt hebben gezet – u weet dat ik deze niet bij naam mag noemen – hebben wij voor dezelfde prijs op de markt gebracht als de middelen die zij kwamen vervangen – een prijs die overigens al jaren niet voor inflatie is gecorrigeerd, dus die feitelijk zelfs lager ligt. Dat is dus meer, voor hetzelfde geld, in een categorie geneesmiddelen waar de prijsstelling maatschappelijk nooit tot grote discussie heeft opgeroepen.
Toch, ik zei dat reeds, zijn deze innovaties onderhevig aan de argumentatie die voortkomt uit het debat omtrent dure geneesmiddelen. De praktijk is dat van ons verwacht wordt dat wij dezelfde, of liever nog betere kwaliteit bieden, voor een lagere prijs. Gevolg is dat onze oude middelen moeiteloos worden voorgeschreven, terwijl dit voor sommige nieuwe middelen die gelijk geprijsd zijn niet geldt. Dat kan niet de bedoeling zijn.
Iedere discussie een eigen tafel
Ik heb grote bereidheid om aan tafel aan te schuiven en gezamenlijk nieuwe kaders te scheppen voor een toekomst waarin we innovaties op een goede manier, maatschappelijk acceptabel geprijsd op de markt kunnen brengen. Maar ik wil hier wel met klem oproepen om de geneesmiddelenmarkt niet aan één tafel te laten zitten, maar onder te delen in de drie categorieën die hierboven zijn genoemd.
Generieke en dure geneesmiddelen hebben vanuit de aard van hun problematiek evident niets met elkaar van doen. Waar generiek té goedkoop is, is duur, enfin, té duur. Aan die derde tafel zou echter gesproken moeten worden over een nieuw model, vanuit een geheel andere invalshoek: hoe kunnen we betere, nieuwe geneesmiddelen op de markt krijgen voor hetzelfde geld? Ik ga die oplossingsgerichte discussie maar wat graag aan!