Verzorgingshuis nieuwe stijl: collectieve huisvesting voor mensen die niet meer thuis kunnen wonen, maar nog (lang) niet toe zijn aan verpleeghuiszorg.
Decennia lang hebben we oudere mensen verzameld in collectieve huisvesting en noemden dat het ‘bejaardenhuis’. Of je daar nou zo vrolijk van werd, is maar zeer de vraag. Relatief gezonde ouderen werden daar ondergebracht bij ouderen die veel minder gezond waren. Daarenboven was die vorm van “bejaardenhuis” ook gebaseerd op mensen met lage inkomens en/of geen directe omgeving die voor hen kon zorgen. Mensen met hogere inkomens kwamen niet in het bejaardenhuis en mensen met nabije familie, vrienden of buren bleven gewoon thuis.
Vormen van zorg
In de jaren ’90 werd het bejaardenhuis langzaam afgeschaft en kwam er onderscheid tussen verpleeghuiszorg en verzorgingshuis. Het verpleeghuis was bestemd voor ouderen die relatief permanente zorg nodig hadden en in het verzorgingshuis kon men gaan verblijven als men het thuis niet meer redde; dat laatste volgens de indertijd gangbare definitie. Tegenwoordig vinden wij dat ouderen veel langer thuis kunnen blijven.
Met de vervanging van de AWBZ door de Wmo, de Wlz en de Zvw zijn er maar twee vormen van ouderenzorg overgebleven: verpleeghuiszorg en thuiszorg. Het verzorgingshuis werd afgeschaft als collectieve huisvesting van oudere mensen. Die afschaffing heeft het onderscheid tussen intramurale ouderenzorg en de zorg aan huis fors vergroot. De standaard is thuis wonen geworden en alleen als men het echt niet meer redt, wordt een opname in een verpleeghuis mogelijk gemaakt. Daar wringt de schoen.
Tussen wal en schip
De drempel voor verpeeghuiszorg is zo hoog gesteld dat alleen erg zieke mensen nog toegang tot die zorg krijgen. Bij veel verpleeghuizen ligt de gemiddelde verblijfsduur al onder de 1 jaar. Het is een sterfhuis geworden.
Dat gegeven zegt ook veel over de omvang en soort van zorg die mensen krijgen als zij nog niet in een verpleeghuis gaan verblijven. Die (thuis)zorg wordt steeds intensiever en zwaarder, voor zowel degene die moet worden verzorgd als degene die die zorg levert. Thuiszorg wordt in toenemende mate een zorg van verzorgingshuis+. De vraag is dan of we die zware thuiszorg nog steeds individueel moeten organiseren.
Zichtbaar is dat ouderen dreigen tussen wal en schip te vallen: te goed voor het verpleeghuis en te slecht voor de thuiszorg. De vraag naar crisisbedden neemt daardoor toe. De druk op huisartsen en hun POH Ouderenzorg wordt als hoog ervaren: het aantal thuis wonende ouderen neemt toe en hun gezondheid neemt af.
Ook wordt geconstateerd dat vereenzaming ontstaat omdat enige vorm van collectiviteit ontbreekt of voor de oudere onbereikbaar is. Je zou kunnen zeggen dat daarmee kwaliteit van leven een probleem wordt. Een belangrijk signaal van de thuiszorg is ook dat de gemiddelde frequentie van zorg aan huis aan het toenemen is: het komt steeds vaker voor dat iemand 3-4 keer per dag moet worden bezocht, gezien zijn/haar geestelijke en/of lichamelijke conditie. En daarmee stijgen ook de kosten van de thuiszorg (zie stijgende de druk op de Wmo).
Nieuwe stijl
Al deze signalen zouden moeten leiden tot de conclusie dat het nuttig is om een vorm van verzorgingshuis+ te gaan faciliteren. En daarmee een verzorgingshuis nieuwe stijl. Collectieve huisvesting voor mensen die niet meer thuis kunnen wonen, maar nog (lang) niet toe zijn aan verpleeghuiszorg.
In collectieve huisvesting kan veel beter en efficiënter zorg beschikbaar worden gesteld dan in de zware thuiszorg. Met minder verplegend personeel kunnen meer mensen in de gaten worden gehouden, voorzien worden van een sociaal netwerk en zorg op maat worden geleverd. Verplegend personeel heeft geen lange reistijden meer van huis tot huis en kan die tijd aan de primaire zorg besteden. Crisisbedden kunnen worden gereduceerd, de SEH bij de ziekenhuizen wordt minder belast en huisartsenbezoek kan minder noodzakelijk zijn.
Het leidt geen twijfel dat ook de kosten van huisvesting omlaag kunnen: 100 mensen die individueel wonen hebben meer huisvestingslasten dan 100 mensen die collectief wonen. Daarmee is het financiële draagvlak voor de bekostiging van de huisvestingslasten van een verzorgingshuis+ ook geen vraagpunt meer: bewoners kunnen met het zelfde budget (of minder) gezamenlijk de lasten van de collectieve lasten dragen. In deze context hoeft publieke bekostiging niet meteen beschikbaar te zijn, dan alleen in de vorm van bestaande huursubsidie, die ouderen reeds in hun eigen huis ontvingen (indien huurwoning en laag inkomen).
Extra argument om weer te denken aan een gecombineerde huisvesting voor verpleeghuizen en verzorgingshuizen+ moet ook zijn dat je ouderen die zorg nodig hebben niet meer 2-3 keer moet laten verhuizen.
Wie?
De vraag is dan wie die collectieve huisvesting organiseert, beschikbaar stelt of bouwt. Het financiële draagvlak van de toekomstige bewoners is niet veel anders dan in eigen woning en huurwoning, dus zou een woningcorporatie samen met een (thuis)zorgorganisatie een dergelijk initiatief kunnen nemen. Kapitaalkrachtige verpleeghuizen zouden ook zelf een verzorgingshuis+ kunnen starten en ten slotte zijn er nog voldoende verzorgingshuizen die vanuit de AWBZ periode niet zijn omgebouwd.
Het lijkt niet noodzakelijk om wetgeving te wijzigen. Huisvesting geschiedt binnen de kaders van de sociale huurwetgeving of private bekostiging en de zorg wordt geleverd op basis van de WMO en de ZVW (of tijdelijk de WLZ e/o het VPT).
Bestuurder en adviseur in de zorg