Wij hebben uit het veld begrepen dat recent diverse vrije beroepsbeoefenaren zijn aange-schreven door het CIBG over de Wet Normering Topinkomens (WNT). Het gaat daarbij om apotheken en praktijken van huisartsen, tandartsen, fysiotherapeuten en orthodontisten.
In de brief constateert het CIBG dat de aangeschreven praktijken volgens de registers een toegelaten instelling zijn zoals bedoeld in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en daardoor onder het toepassingsbereik van de WNT vallen. Op het eerste gezicht een constatering die de wenkbrauwen doet fronsen.
De WNT is in het leven geroepen om een halt toe te roepen aan het weglekken van publiek geld in de zakken van bestuurders. Het toepassingsbereik van de WNT is echter veel groter dan de publieke sector alleen door een ruime definitie van de semipublieke sector. De NVZD heeft daarom (zonder succes) geprobeerd het ziekenhuiswezen buiten het bereik van de WNT te plaatsen. De wens van de politiek om de bezoldiging binnen de semipublieke sector nog verder te normeren, is inmiddels vorm gegeven door de aankondiging van de WNT 3: door deze aanpassing van de WNT wordt de bezoldiging van niet alleen de topfunctionaris maar alle personen werkzaam voor een instelling, die valt onder de WNT, genormeerd.
Bezoldiging
De WNT is onder meer van toepassing op een toegelaten instelling zoals bedoeld in de WTZi. De bezoldiging van de topfunctionaris werkzaam voor die instelling wordt daarom genormeerd door de WNT. Als topfunctionaris wordt (simpel gezegd) gezien de statutaire directie en de groep van hoogst leidinggevenden binnen een organisatie. Binnen de gemiddelde (kleine) praktijk is dat vaak één van de zorgverleners. Bij de grotere praktijken is mogelijk, naast of in plaats van de zorgverleners, een manager of bestuurder aangesteld. In dat geval kwalificeert deze laatstgenoemde ook als topfunctionaris.
Het CIBG merkt de aangeschreven praktijken aan als toegelaten instelling. Per praktijk moet beoordeeld worden of dat juist is. Om als instelling te kunnen worden toegelaten moet sprake zijn van (i) een organisatorisch verband (ii) dat behoort tot een door de minister aangewezen categorie van instellingen (iii) die zorg verlenen waarop aanspraak bestaat op grond van de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg.
Aan de vereisten onder (ii) en (iii) zal door de aangeschreven praktijken worden voldaan. Maar is ook sprake van een organisatorisch verband? Van een organisatorisch verband is sprake in geval van een samenwerking van zorgverleners in nevenschikking. Dat wil zeggen: twee naast elkaar werkende zorgverleners. Het is niet van belang in welke vorm dat gebeurt. De zorgaanbieder hoeft dus geen rechtspersoon, bijvoorbeeld een bv, te zijn om aangemerkt te worden als een organisatorisch verband. Een solistische zorgverlener, al of niet met ondersteunend personeel in dienst, kan dus niet worden aangemerkt als een organisatorisch verband en is dus geen instelling zoals bedoeld in de WTZi. Dat leidt tot de conclusie dat zij niet onder het toepassingsbereik van de WNT vallen. Voor zover deze solistische zorgverleners door het CIBG zijn aangeschreven, is dat dus in ieder geval onterecht.
Onterecht
Ook de vrije beroepsbeoefenaren die wél een organisatorisch verband zijn – en dus kwalificeren als toegelaten instelling – zijn ons inziens onterecht aangeschreven. Bij zeer strikte lezing van de wet vallen zij onder de WNT, maar dat is nooit de bedoeling van de wetgever geweest. De wetsgeschiedenis bij de WNT maakt duidelijk dat het niet de bedoeling is dat vrije beroepsbeoefenaren onder de WNT vallen. De memorie van toelichting bij de WNT bepaalt namelijk dat vrije beroepsbeoefenaren, aldus de regering, onderdeel uitmaken van de private sector door de aanwezigheid van commerciële concurrentie. Zij zijn dan ook niet in loondienst en dus, zo meent de regering, is de WNT niet op hen van toepassing. Dat is wat ons betreft ook de enige juiste conclusie. Voor medisch specialisten wordt, met de WNT-3, een expliciete uitzondering gemaakt, waardoor zij niet onder de WNT vallen. Niet valt in te zien waarom die uitzondering niet ook op andere vrije beroepsbeoefenaren van toepassing zou zijn, nu de situatie vergelijkbaar is en door de wetgever ook zo is bedoeld.
Het CIBG gaat aan de bedoeling van de wetgever voorbij, waardoor het CIBG het toepassingsbereik van de WNT ten onrechte (nog verder) probeert op te rekken. Voer voor de beroepsverenigingen lijkt ons. De leden hebben er zonder meer belang bij dat het CIBG wordt bijgepraat over de uitleg van de WNT en de bedoeling van de wetgever.
Brenda Leferink en Martijn van de Mortel
Advocaten bij Nysingh advocaten-notarissen