Met de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) is sinds 1 januari 2016 een nieuw kader voor de kwaliteit voor de zorg gecreëerd. Aandacht verdient ook een hoofdstuk over goed bestuur dat niet in deze wet staat, maar – kort gezegd – toch parallel wordt ingevoerd. Hoe kan dat?
In het oude wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (de ‘Zorgconsumentenwet’) was een nadere regeling van de governance met een eigen paragraaf voorzien. Dit wetsvoorstel werd opgesplitst en er zou een afzonderlijke wet ‘Goed bestuur’ voor de zorg komen. De contouren daarvan waren al aangegeven aan de Tweede Kamer in 2013. Van zo’n wet is afgezien. Dat betekent echter niet dat de minister van VWS enkel vertrouwt op de aanstaande vernieuwing van de Zorgbrede Governancecode 2010. De ontdekking is eerder dat de rechtsinstrumenten van de Wkkgz eigenlijk zo ruim zijn geformuleerd, dat daarmee ruim beleid ten aanzien van de governance kan worden gevoerd. Aldus de brief van de minister en staatsecretaris van VWS van 13 januari 2016 aan de Tweede Kamer met de titel ‘Goede zorg vraagt om goed bestuur’.
Stevige verandering
Een nieuw beleidskader is daar gepresenteerd met een tweeledig doel, namelijk duidelijk maken aan bestuurders en interne toezichthouders wat de overheid van hen verwacht en een beleidskader voor de externe toezichthouder in de verhouding tot het bestuur van zorginstellingen aangeven. Als vervolg op deze brief zullen de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gezamenlijk nog een nader toezichtkader Goed bestuur uitwerken. We zien dus nog slechts de omtrekken, maar nu al is duidelijk dat er een stevige verandering op til is.
Kern daarvan is nu dat een structureel gebrek aan compliance ten opzichte van met name de verplichtingen uit de kwaliteitsparagraaf in de Wkkgz de minister – en bij acute situaties de IGZ – de bevoegdheid zou geven voor maatregelen die in de bestuurs- en toezichtstructuur ingrijpen (aanwijzingen in de zin van artikel 27 en 28 Wkkgz). Om de gevolgen te voorkomen, moet de oorzaak kunnen worden aangepakt, dus ook falend het bestuur en toezicht.
Bestuurlijk falen
Minister en staatssecretaris spreken van een kritische grens voor een bestuurlijk falen als geheel als de kwaliteit of de financiën niet op orde komen. Bij een dergelijk bestuurlijk onvermogen wordt niet de instelling maar het bestuur zelf onderwerp van maatregelen. Eerst wordt via de interne toezichthouder gewaarschuwd, maar daarna is een aanwijzing in de vorm van bestuurlijke ondertoezichtstelling mogelijk:
“Het kan bijvoorbeeld gaan om een concrete opdracht of om het verplicht bijplaatsen van een deskundige aan de Raad van Bestuur of Raad van Toezicht. Als ‘ultimum remedium’ kan de aanwijzing ook inhouden dat de Raad van Bestuur of Raad van Toezicht wordt uitgebreid of dat een of meer leden daarvan worden vervangen.”
Deze bevoegdheid van de minister zal bovendien worden gedelegeerd aan de IGZ. Minister en staatssecretaris hoeven er niet eens aan te pas te komen.
Dit is nieuw. De vraag is of het juridisch houdbaar is de Wkkgz zo te gebruiken. Een maatregel zal bij de bestuursrechter kunnen worden getoetst. Gesteld dat het algemeen beleid de rechtmatigheidstoets doorstaat, dan wordt de verdediging tegen een dergelijke maatregel bepaald niet eenvoudig. Verontschuldigingen zullen al gauw op de eindverantwoordelijkheid afketsen.
Belangrijker is daarom hier te constateren dat zonder veel omhaal en ruchtbaarheid de regels van het spel inmiddels ingrijpend zijn gewijzigd en bestuur en toezicht een nog actievere rol in de compliance van kwaliteitsnormen krijgen op straffe van een mogelijke ondertoezichtstelling wegens bestuurlijk falen, welke ingreep toch weleens het einde van een carrière als bestuurder of toezichthouder in de zorg zal kunnen betekenen.
Partner bij Nysingh advocaten en notarissen