Shared decision making is een belangrijk thema in de gezondheidszorg. Het komt de patiënt ten goede, de gezondheidszorg en dus uiteindelijk ons allemaal. Maar waar hebben we het eigenlijk over? Gaat het wel over gezamenlijke besluitvorming? Wie moet eigenlijk besluiten?
Hanneke van Laarhoven, hoogleraar translationele medische oncologie, schrijft in de NRC van 25 oktober: “Uiteindelijk draait het om één vraag: wat wil de patiënt en wat heeft ‘ie er voor over?” Hoewel dat twee vragen zijn, gaat Van Laarhoven nog een stap verder: zij heeft het over patient decision making. Daarbij zijn informatie-uitwisseling en het gezamenlijk bespreken van die informatie cruciaal. Uiteraard wordt aan de zorgprofessional vakinhoudelijke informatie over de aandoening en de behandeling ervan met bijbehorende consequenties gevraagd. De patiënt zal, om tot besluitvorming te komen, na moeten denken over wat hij wil. Dat zal niet gemakkelijk zijn. Want hoe vertaal je complexe behandeling in begrijpbare taal? Hoe leg je uit wat de gevolgen kunnen zijn? En wat betekent een kans van x procent voor een patiënt?
Hoe breng je de, soms complexe professionele, informatie en levensopvattingen en –verwachtingen bij elkaar. Patiënten zullen vaak zeggen: ‘Dokter, zegt u het maar’. Misschien heb je het als dokter dan wel heel goed gedaan. De patiënt heeft vertrouwen in de behandelaar. Maar wat als het anders uitpakt of als het tegenvalt, omdat de informatie niet volledig is overgekomen, onjuist is of anders gekleurd is?
Het goede gesprek
Zoals op 4 november in diverse kranten en ook in vakblad Skipr te lezen was, bepleit PvdA-kamerlid Bouwmeester dat ‘het goede gesprek’ de norm is in elke spreekkamer. De vraag is hierbij wat goed is. Een proces van shared information transfer of van shared consideration zijn in elk geval nodig.
In de bankwereld is de scheiding tussen de adviserende partij (de bancaire professional) en de beslissende partij (de cliënt) explicieter zichtbaar in de praktijk. Volstrekt helder is dat de cliënt zelf beslist over een dienst of product op basis van een advies van de bank. De bank heeft een zorgplicht om voldoende informatie (kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid) van de cliënt in te winnen om passend te kunnen adviseren. Banken moeten de cliënt vervolgens informeren over de omvang van de risico’s en de overwegingen die ten grondslag liggen aan het advies. Ter explicitering en om geen misverstand te laten ontstaan, werken bankmedewerkers dit advies na een goed gesprek volledig uit op papier en leggen het aan de cliënt voor. De zorgplicht in de bancaire wereld is ontstaan vanuit de noodzaak om het belang van de cliënt nadrukkelijker voorop te stellen.
Uiteraard is de bancaire wereld anders dan de zorgwereld. Toch zet de wijze waarop een goed gesprek, advies en besluit door cliënt daar geregeld is, tot denken aan. Hoe kunnen we recht doen aan het goede gesprek? Met shared decision making zet de gezondheidszorg een belangrijk stap in de richting van de verantwoordelijkheid van patiënten voor en betrokkenheid bij hun gezondheid en zorg. De vraag is of de stap nu verder gezet moet worden naar patient decision making? De regeringspartijen PvdA en VVD willen aan artsen tijd geven en vergoeden voor het meer en beter informeren van hun patiënten. Voor het goede gesprek mogen artsen betaald worden. Maar moeten we dit willen?
Wezenlijk onderdeel
Is het goed informeren niet een wezenlijk onderdeel van de diagnose en de behandeling? Uit onderzoek van onder andere Sandra van Dullemen, hoogleraar en programmaleider ‘Communicatie in de gezondheidszorg’, blijkt dat dat een communicatief goed en empathisch consult van de arts angst reduceert bij kankerpatiënten en dat deze patiënten meer informatie onthouden. Zo’n gesprek duurt 38 seconden langer! Het ernstige vermoeden bestaat dat deze 38 seconden ruimschoots worden terugverdiend in het verdere verloop van de behandeling (minder misverstanden, minder herhaling, etcetera).
Bovendien bestaat de vrees dat het betalen van deze tijd gepaard gaat met weer een protocol. De betaling moet immers verantwoord en geadministreerd worden. Moet het helpen van patiënten om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen en/of te houden geregeld worden of zouden we ervan uit moeten gaan dat dit tot de normale taken behoort? Kan zoiets als goede communicatie wel ‘geregeld’ worden? De vraag is misschien ook nog of de arts altijd de meest aangewezen persoon is om dat te doen of zou een daartoe gespecialiseerd verpleegkundige (casemanager) dat ook en misschien beter kunnen doen – onder verantwoordelijkheid van de behandelend arts? Is het niet de hoogste tijd eerst deze vragen te beantwoorden alvorens wordt overgegaan tot nationale bemoeienis met de relatie tussen dokter en patiënt?
Jo Caris en Johan Verhagen
Jo Caris is bijzonder hoogleraar aan Tias, Johan Verhagen is econoom en directeur in het bankwezen