Er was onlangs goed nieuws over de kwaliteit van de ziekenhuiszorg. De Telegraaf en Trouw berichtten in de aanloop naar het DICA-congres onder meer dat jaarlijks ruim tweehonderd darmkankerpatiënten minder overlijden dan enige jaren geleden. Dat cijfer lijkt met het op 11 juni verschenen jaarboek van de Dutch Institute for Clinical Auditing (DICA) onderbouwd.
Het is een geweldig resultaat, dat er zonder gegevensregistratie van DICA niet zou zijn geweest. Meten helpt, dat weten we. Maar het effect van alleen maar meten is beperkt tot zo’n 10 procent verbetering (doordat het de aandacht van betrokkenen richt). De gerapporteerde verbetering ligt aanzienlijk hoger.
Welk mechanisme heeft tot deze goede resultaten geleid? Uit de publicaties tot nu toe weten we dat een aantal ziekenhuizen is gestopt met de betreffende ingrepen. Volumenormen hebben geleid tot het opdrogen van contracten en afstoting van bepaalde functies. De operaties zijn elders geconcentreerd en worden met meer ervaring en in betere omstandigheden uitgevoerd.
Daarnaast heeft zich bínnen ziekenhuizen een concentratie voorgedaan. Chirurgen die een ingreep minder vaak uitvoerden, zijn hiermee gestopt ten faveure van de verdere specialisatie van collega’s. Op het DICA-congres kwam een derde vorm van uitsluiting aan de orde. High risk patiëntengroepen komen niet langer in aanmerking voor bepaalde (vormen van) operaties. Dit is uiting van een inzicht dat niet alles wat kán ook móet gebeuren.
Uitsluiting
Alle drie deze mechanismen betreffen uitsluiting, namelijk van ziekenhuizen, van dokters of van patiënten. Vermoed moet worden dat deze uitsluiting het leeuwendeel van de resultaatverbetering teweeg heeft gebracht. En als dat is ontstaan doordat beter geïndiceerde patiënten in capabeler handen en onder betere omstandigheden worden behandeld, dan is dat goed. Uitsluiting is echter ook een eindige strategie: meer uitsluiting leidt niet tot nog betere resultaten of stuit al gauw op grenzen van acceptatie of haalbaarheid.
Daarom is het tijd dat een alternatieve verbeterstrategie meer gemeengoed wordt: het leren. Daarover zijn de verhalen op dit moment nog relatief spaarzaam. Het aantal centra dat actief leert van data uit de registratie lijkt nog klein. In een groot aantal ziekenhuizen zijn de data daartoe ook niet tijdig beschikbaar; ze worden pas na afloop van een heel kalenderjaar bijeen gebracht. Dat is wanneer het moet voor de buitenwacht, niet wanneer professionals ze nodig hebben voor evaluatie en bijstelling van hun handelen.
Om effectief leren mogelijk te maken zijn maandelijks actuele cijfers nodig. Dokters die hun (maandelijkse) evaluatie inbrengen tijdens vakgroep- of multidisciplinaire besprekingen zijn in staat effecten vast te stellen van bepaalde operatietechnieken, van preoperatieve voorbereiding, van samenwerking met de Intensive Care, van postoperatieve controle en communicatie. Zo kan de zorg gericht verbeterd worden, als de cultuur en de samenwerking ertoe worden ontwikkeld.
Doodlopende weg
Ziekenhuizen moeten actief inzetten op een strategie van leren op basis van (uitkomst-)data door multidisciplinaire teams. Dat is nodig voor verdere verbetering op landelijk niveau en ook voor henzelf. Ziekenhuizen en teams die dat nalaten, raken immers achterop en worden daarmee op den duur bevattelijker voor het mechanisme van uitsluiting – dat zou, althans voor hun zorg, een doodlopende weg zijn.
Directeur Q! Kwaliteitsadvies