Gezondheidzorg wordt beter als professional en patiënt kennis uitwisselen. Naast de medische en verpleegkundige kennis van de professional is de ervaringskennis van de patiënt een wezenlijk onderdeel van de informatie om tot behandelkeuzes te komen. Anita Wydoodt (bestuurder in de zorg) en Mieke Moor (organisatiefilosoof) denken hardop na.
Wydoodt: Net zoals veel Nederlandse bedrijven heeft ongeveer elk ziekenhuis ‘klantgericht werken’ in zijn missie staan. Wij drukken dat uit met uitspraken als “de regie bij de patiënt” of “de patiënt centraal”. Ik heb dat altijd vreemd gevonden. Zolang een burger gezond is, is hij verantwoordelijk voor zijn leven, maar zodra hij ziek wordt, neemt het zorgsysteem de leiding over. Door klantgericht te werken, willen we de regie weer aan de patiënt teruggeven. Maar als participerend burger verandert iemands status toch niet als hij de drempel van het ziekenhuis over gaat?
Moor: Nee, zijn status verandert niet, maar zijn gevoel wel. Wie ziek wordt, kan de kwetsbaarheid van het leven ineens goed voelen en ervaren dat hij wezenlijk afhankelijk is van anderen. In het ziekenhuis krijgt die afhankelijkheid vorm in de verschijning van professionals, verpleegkundigen of artsen die door hun kennis en kundigheid als onaantastbaar kunnen overkomen. Daar komt nog bij dat ook organisatiesystemen de patiënt kleiner maken. Denk bijvoorbeeld aan de volle wachtkamers die je dwingen geduld te hebben en te blijven zitten. Toen ik zelf nog verpleegkundige was, verbaasde het mij altijd hoe mijn gevoel van onafhankelijkheid verdween met het uittrekken van mijn uniform en ik zomaar ook patiënt kon zijn.
Wydoodt: Ik vraag me af hoe we die afhankelijkheidsrelatie wederkeriger kunnen maken of hoe we de patiënt daarin meer zijn eigen rol kunnen laten spelen (als variatie op ‘regie’). Professionals twijfelen nogal eens aan die mogelijkheid van wederkerigheid, omdat patiënten geen verpleegkundige of medische kennis hebben, hetgeen juist bepalend is voor de behandelrelatie.
Dat is ook wat jij aangeeft als een overtuiging die ook in onze systemen zit ingebakken en terugkomt in de betekenis van het woord patiënt (de lijdende). Maar het lijkt mij dat de professional óók afhankelijk is, namelijk van de kennis van de patiënt zelf, die nodig is om goed te kunnen (be)handelen: kennis over zíjn leven, zíjn geschiedenis en zíjn verwachtingen. Ik merk dit ook wanneer ik met verpleegkundigen of artsen spreek die zelf ziek zijn (geweest). Ineens ontstaat er een andere kenniswereld waar zij nu ook toegang toe hebben. Dat verandert hun kijk op ziek zijn én patiënt zijn.
Moor: Het doet me denken aan de indrukwekkende IDFA-documentaire Near Death van Frederick Wiseman: zeven uur lang volg je als kijker het leven en werk op een intensive care van Boston’s Beth Israel Hospital. Eén arts maakte veel indruk op mij: hij stelde een doodzieke patiënt de vraag “what is your sense of the situation?”, waarop de patiënt in eerste instantie ‘dokterstaal’ bezigde (soort pijn, hoe vaak, wanneer, etc.) en de arts op de apparaten om hem heen wees met de impliciete verwachting dat de dokter dat beter wist dan hij als patiënt. Maar de arts hield vol en legde uit dat hij als arts ondanks alle meetapparatuur en kennis maar beperkt toegang had tot de situatie waarin de patiënt verkeerde en dat hij daarvoor afhankelijk was van wat de patiënt (aan)voelde.
Wydoodt: Dit onderstreept precies mijn pleidooi om van de spreekkamer meer een ‘bespreekkamer’ te maken. Een ruimte waarin professional en patiënt hun kennis en ervaring delen zodat ze als partners samen keuzes maken die gaan over de hele mens en niet alleen over diens ziekte(beeld).
Moor: Het begrip partnerschap begint ineens heel populair te worden. Het is een gevolg van een groeiend bewustzijn dat in een wereld van toenemende specialisatie samenwerking onontbeerlijk is. Maar naar mijn idee wordt de moed die daarvoor nodig is vaak onderschat.
De Amerikaanse socioloog Richard Sennet, bekend om zijn aan de kunst ontleende pleidooi voor een opvatting van werk als ‘samen iets maken’, legt in zijn laatste boek Together uit dat dit zo fijn klinkende ‘samen’ een radicaal ander perspectief op de ander vereist: veel samenwerkingstheorieën en -modellen gaan nog steeds uit van een ik die sympathiseert met de ander, terwijl voor werkelijke samenwerking empathie nodig is, dat wil zeggen het werkelijk ontvankelijk zijn voor het anders zijn van de ander.
Partnerschap is dan geen nieuw romantisch ideaal, maar het vermogen om de scherpte van het midden (als vanouds het publieke domein waar burgers vanuit verschillende plekken en perspectieven elkaar ontmoeten) op te zoeken en de verschillen tussen elkaar te gebruiken om verder te komen. De vraag blijft dan natuurlijk wel: wie durft die eerste stap te zetten?
Anita Wydoodt en Mieke Moor