De afgelopen week werd bekend dat er in Nederland vier vergunningen zijn afgegeven voor het geven van protonentherapie. Dit is goed nieuws omdat bepaalde kankersoorten hiermee met minder kans op schade aan gezond weefsel behandeld kunnen worden.
Dit geldt met name voor specifieke kindertumoren en hoofd-hals tumoren. Het geeft hoop bij deze levensbedreigende diagnose. Daarnaast sluit Nederland zich aan bij naastgelegen landen Duitsland (vijf klinieken, waarvan de capaciteit niet vol benut is), Frankrijk (twee klinieken) en Groot Brittannië (één kliniek) om deze therapie in eigen land aan te bieden. Onze zuiderburen hebben besloten om geen protonentherapie in hun land aan te bieden.
Keerzijde
Er zit een keerzijde aan deze ‘goed-nieuwsmedaille’. In de onderzoeken en beeldvorming om de noodzaak van protonenfaciliteiten aan te tonen wordt onvoldoende rekening gehouden met de enorme doorontwikkeling van de huidige radiotherapie. Onvermijdelijke bijwerkingen kunnen hierdoor geminimaliseerd worden, de precizie neemt toe. Protonentherapie op voorhand in dit kader bij grote groepen kankersoorten als superieur te bestempelen is niet bewezen.
Verantwoord investeren
Maar ook in deze tijd waarin bezuinigd wordt en terechte discussies gevoerd worden over de zorgkosten, is een kanttekening op zijn plaats. Is de investering te verantwoorden t.o.v. de verwachte gezondheidswinst voor de patiënt? Wordt ons premiegeld optimaal besteed? Met het afgeven van vier vergunningen door VWS staat de deur open voor de vier huidige initiatieven in Nederland om afzonderlijk te gaan investeren in deze therapie. Mocht dit gebeuren dan zullen alle burgers samen minimaal 400 miljoen euro extra moeten bijdragen vanuit hun premiegeld. Een investering in technologische vooruitgang met de kans om meer mensen te behandelen en vooruit te helpen moet zeker gedaan worden, maar dan wel verstandig. Het geld van de premiebetaler kan immers maar een keer uitgegeven worden.
Uiteraard zal Achmea de zorg voor patiënten vergoeden voor wie deze therapie op basis van de juiste indicatiestelling het beste is. Om een indruk te geven: het afgelopen jaar zijn hiervoor drie patiënten naar het buitenland verwezen en bemiddeld, want die mogelijkheid bestaat sinds 2009.
Bewijstlast en noodzaak
Wat momenteel achterblijft, is bewijslast en noodzaak uit de praktijk én het toetsen van de lessen uit het buitenland. Onze angst is dat over enkele jaren gebouwen en verouderde technieken op kosten van de premiebetaler ongebruikt staan, of dat er een indicatie gezocht wordt bij het apparaat in plaats van andersom. Daarom wil Achmea overleggen met patiënten(organisaties), zorginstellingen, banken en collega-verzekeraars om hier een gezamenlijke aanpak te kiezen die waarborgt dat het maatschappelijk belang voorop staat, we in onderzoeksverband zorgvuldig leren uit het heden maar ook uit het verleden.
Marjolein Verstappen, vice voorzitter en directeur Zorginkoop Achmea
Ben Crul, arts, voorzitter medisch adviseurs overleg Achmea