De Nationale Ombudsman heeft Jeugdzorg Noord-Brabant op de vingers getikt omdat deze in een bepaald dossier niet ‘voortvarend’ genoeg heeft gehandeld. De instantie heeft te lang met het inschakelen van de Kinderbescherming. Dat meldt Binnenlands Bestuur.
Zaak ombudsman
De ombudsman heeft zich – na een klacht van de vader van een toen 16-jarige jongen R.- over de samenwerking tussen Jeugdzorg en Kinderbescherming gebogen. Het gaat om een jongen die bij zijn vader woonde, lastiog te handhaven was, tegen de zin van zijn vader –omdat moeder hem niet goed kon begeleiden – bij zijn moeder ging wonen. Hij moest uit huis geplaatst worden, wilde de vader. De jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg in Roosendaal deed dit niet, maar hield een oogje in het zeil bij de moeder. Toch liepen de zaken daar fout. Na twee jaar werd de jongen uiteindelijk onder toezicht gesteld en in een gesloten jeugdzorginstelling geplaatst.
Te laat ingrijpen
De vader stelt dat de jeugdreclasseringwerker veel te laat heeft ingegrepen terwijl duidelijk was dat R. steeds zich meer op het verkeerde pad bevond. Vanwege het falen van jeugdzorg is R. twee jaar lang niet naar school is geweest, aldus de vader. Het ging steeds slechter met hem.
Thuissituatie
De jeugdreclasseringwerker wilde ‘vanuit de thuissituatie een oplossing zoeken’. Een zaak kan worden overgegeven aan de Kinderbescherming als de ouders niet meewerken. Dat speelde in dit dossier niet, stelt Jeugdzorg en verklaart hiermee waarom ze zo gehandeld heeft.
Voortvarendheidsvereiste
Nationale Ombudsman Brenninkmeijer stelt hier tegenover dat “voortvarendheid een vereiste is waaraan overheidsinstanties als het Bureau Jeugdzorg moeten voldoen, en houdt dat in dat zij slagvaardig en met voldoende snelheid optreden”. Een kind hoort daarbij ‘zo snel mogelijk die zorg te ontvangen die nodig is voor zijn welzijn’.
Kinderbescherming eerder inschakelen
Jeugdzorg heeft ‘met de beste bedoelingen bijna een jaar lang van alles geprobeerd om R. in de goede richting te sturen, maar het kan worden vastgesteld dat dit niet is gelukt’, volgens het oordeel van de ombudsman. De Kinderbescherming had op grond van ‘de opvoedkundige onmacht van de moeder, het structurele en langdurige spijbelgedrag van R., het vermoeden van drugsgebruik en van verkeerde vrienden’ eerder moeten worden ingeschakeld, vindt ook Brenninkmeijer. De klacht van de vader acht hij gegrond ‘wegens schending van het vereiste van voortvarendheid’, zo meldt Binnenlands Bestuur.