De TAJ, van 2014 tot 2019 ingesteld door VWS en het ministerie van Justitie en Veiligheid, moest de continuïteit van zorg borgen ten tijde van de decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten. De onafhankelijke autoriteit moest voorkomen dat hulp die niet gemist kon worden, zou verdwijnen uit het zorglandschap. Nu blijkt dat de TAJ te veel bezig was met die continuïteit van zorg, ofwel het overeind houden van zorginstellingen, dan voor de transformatie. De inzet van de autoriteit was meer gericht op de noden van de aanbieders dan op die van gemeenten in hun opdrachtgevende rol, zo is in de evaluatie, door bureau Andersson Elffers Felix (AEF), te lezen.
Geen geld over om te investeren
In de transitiejaren kregen zorgaanbieders die in de problemen raakten geregeld financiële steun via de TAJ. Voor de steun aan zorgaanbieders was 200 miljoen euro uitgetrokken. Van dit bedrag is 159,5 miljoen verstrekt. Op deze manier zorgaanbieders overeind houden was enerzijds wenselijk voor VWS. Het omvallen van zorgorganisaties had het draagvlak voor de stelselwijziging kunnen ondermijnen. Anderzijds hadden de interventies van de autoriteit een remmende werking op de doorontwikkeling van het zorglandschap en op de ontwikkeling van de relaties tussen gemeenten en jeugdhulpaanbieders. Instellingen die steun hadden ontvangen, konden weliswaar de zorg voortzetten, maar hadden vervolgens geen geld meer over om te investeren in innovatie en de verbetering van de kwaliteit van zorg, stelt AEF vast.
Gemeenten niet betrokken
De stelselwijziging had gemeenten verantwoordelijk gemaakt voor de jeugdhulp. Aanbieders die in de problemen kwamen wendden zich echter rechtstreeks tot de TAJ, soms zonder de gemeenten te informeren of betrekken. De TAJ betrok de gemeenten wel, maar vond dit, gezien de korte doorlooptijden van het vinden van een oplossing, niet altijd wenselijk.
“Hoewel de TAJ zowel gemeenten als jeugdhulpaanbieders aansprak op hun rol en verantwoordelijkheid, was in het proces van het aanvragen van bemiddeling of steun niet geborgd dat jeugdhulpaanbieders en gemeenten elkaar zelf opzochten”, schrijft AEF hierover. “Dit heeft niet bijgedragen aan het tot stand brengen van de nieuwe verbindingen tussen gemeenten als opdrachtgever en jeugdhulpaanbieders als opdrachtnemers in het nieuwe stelsel.”
Fusies en overnames
Ingrepen van de TAJ die erop gericht waren om de continuïteit van zorg te garanderen, leidden tot slot vaak tot fusies en overnames. Deze ontwikkeling was vanuit het perspectief van Rijk en gemeenten ook lang niet altijd gewenst, aldus AEF, gegeven hun wens om – in lijn met de transformatie – te werken aan zorg dichtbij en aansluiting op de lokale situatie.
Sector moet verlies nemen
Al met al hebben de interventies van de TAJ in beperktere mate geleid tot duurzame effecten in het landschap van de jeugdhulp, concludeert het onderzoeksbureau. Een structurele monitoring van de maatregelen die de autoriteit trof ontbrak bovendien. Daardoor was het moeilijk om de doelmatigheid van TAJ exact te bepalen.
Dat het zorglandschap nu ‘uitgekristalliseerd’ is en tot rust is gekomen kan AEF niet vaststellen. Integendeel, een deel van de aanbieders die eerder financiële steun ontvingen, heeft het opnieuw zwaar gekregen. Daarnaast zijn er jeugdhulpaanbieders die geen beroep op de TAJ hebben gedaan, maar nu alsnog financiële problemen ondervinden. De problemen zijn voor de sector ook nog lang niet voorbij. Dat blijkt wel uit de recente nieuwsberichten over het aantal jeugdhulpaanbieders met een negatief resultaat, ongeveer een kwart. De organisaties waar de TAJ heeft ingegrepen zijn niet failliet gegaan, maar de sector zal ‘het verlies op enig moment moeten nemen’, zo stellen geïnterviewden in het evaluatieonderzoek van AEF.