Sinds 2017 kunnen zwangeren hun ongeboren kind op afwijkingen laten testen met de NIPT. De test is veiliger en geeft betrouwbaarder uitkomsten dan eerder gebruikte onderzoeken, zoals de combinatietest, bestaande uit een bloedonderzoek bij de moeder en een nekplooimeting bij de baby. Voorwaarde om de screening te kunnen krijgen, is nu nog de deelname aan een wetenschappelijk onderzoek, Trident-2.
Het RIVM heeft onderzocht wanneer de NIPT in het reguliere screeningsprogramma rondom de geboorte zou kunnen worden opgenomen. Dat zou per april 2023 kunnen. Dan zou wel het aanbestedingstraject voor de uitvoering uiterlijk in het najaar van 2020 moeten beginnen. Het RIVM schat namelijk in dat dit zo’n tweeënhalf jaar in beslag zal nemen.
Om deze aanbesteding te kunnen starten moet het RIVM eerst weten welke bevindingen de NIPT moet kunnen opsporen. Momenteel spoort de NIPT de syndromen van Down, Edwards en Patau op. Daarnaast kunnen aanstaande ouders ook aangeven of zij willen dat de NIPT ook zogenoemde nevenbevindingen aangeeft. Dat zijn andere genetische afwijkingen, waarnaar eventueel vervolgonderzoek naar zou kunnen worden gedaan.
Rondom de NIPT is de afgelopen jaren een medisch ethische discussie gevoerd. Volgens tegenstanders van de test zou deze ertoe leiden dat meer ouders voor abortus kiezen zodra ze zien dat kun ongeboren vrucht een afwijking heeft. Voorstanders stellen dat hier geen bewijs voor is en dat de test ouders juist helpt voorbereiden op de komst van een kind, dat het misschien niet gaat halen of voor het leven gehandicapt is.
Om een keuze te kunnen maken in wat de NIPT straks in de reguliere screening moet opsporen, wil minister De Jonge eerst het advies van de Gezondheidsraad. De aanvraag voor dit advies heeft de minister inmiddels verstuurd, zo laat hij de Kamer weten. Hij verwacht het advies in de zomer te ontvangen.