De Inspectie voor de Gezondheidszorg & Jeugd (IGJ) onderzoekt de kwaliteit van de netwerkzorg voor kwetsbare ouderen in verschillende gemeenten. In de betreffende gemeenten is sprake van relatief veel overbelasting van mantelzorgers, een groot beroep op de spoedeisende hulp, een relatief hoog aantal heropnames en een onverwacht lange opnameduur.
De tussentijdse bevindingen van de inspectie werden op 10 oktober gepresenteerd door inspecteur-generaal Ronnie van Diemen tijdens het Skipr-evenement Van ketenzorg naar netwerkzorg. Van Diemen benadrukte dat de inspectie nog zoekende is naar passende manieren om de kwaliteit van netwerkzorg te beoordelen en bevorderen. Het in kaart brengen van de vier genoemde indicatoren is daar een voorbeeld van. De inspectie kijkt of die indicatief zijn voor de mate van aandacht en ondersteuning vanuit het zorgnetwerk rond kwetsbare ouderen.
De cijfers weerspiegelen niet altijd de actuele stand van zaken. Toch ziet Van Diemen wel een algemene lijn. “Als we kijken naar het zorgnetwerk rond de circa één miljoen kwetsbare ouderen dan is er een groot verschil tussen gemeenten. Maar daar kunnen we nog geen conclusies aan verbinden. Sommigen zijn al redelijk ver, anderen moeten eigenlijk nog beginnen.”
“Op basis van die vier indicatoren, zien we dat sommige gemeenten de kleur rood krijgen. Dit zijn de gemeenten met de 10 procent hoogste scores. Maar daar kunnen we nog geen conclusies aan verbinden. In ons toezicht doen we daar nu verder onderzoek naar. Het helpt ons om meer risicogestuurd te kijken.”
Regio
Volgens Van Diemen is adequate organisatie van netwerkzorg – met in het verlengde daarvan de borging van en het toezicht op kwaliteit – één van de grootste maatschappelijke uitdagingen voor de komende jaren. “We kijken naar een verdubbeling van de kosten een enorme groei van het aantal ouderen. We gaan de problemen niet oplossen als we door gaan zoals nu”, aldus Van Diemen. “Een nieuw systeem bouwen gaat in elk geval niet helpen. Systemen lopen vast. Vaak zijn ze vanuit verschillende wereldbeelden ontstaan, dat maakt het ook zo moeilijk voor zorgprofessionals. We moeten echt anders naar zorg gaan kijken. We moeten het idee loslaten dat zorg overal hetzelfde is. Wat passende en goede zorg is moet je in de context van de regio zien.”
Een dergelijke contextuele kijk op kwaliteit van zorg stelt ook andere eisen aan het toezicht. “Je kunt netwerkzorg niet vanuit een medisch model bekijken, want netwerkzorg draait om hun mensen en daarmee om welzijn”, aldus Van Diemen. “De uitdaging voor de IGJ is om telkens andere perspectieven te hanteren. Houden we straks daadwerkelijk het perspectief van kwetsbare burger en hulpbehoevende oudere voor ogen? We zitten als inspectie vaak aan tafel met bobo’s die mooie verhalen vertellen, maar voelen we werkelijk wat de kwetsbare oudere of psychiatrische patiënt voelt? Ook ik raak dat wel eens kwijt. Als het op toezicht op netwerken aankomt is het van cruciaal belang om door de ogen van de patiënt, burger en zorgverleners te kijken en niet te streven naar een landelijk dashboard.”
Wildgroei aan indicatoren voorkomen
Gezien de veelal nog prille ontwikkeling van netwerkzorg wil de inspectie de betrokken veldpartijen voorlopig vooral een spiegel voorhouden. Ook belooft Van Diemen dat de inspectie anders zal omspringen met formele toezichtcriteria. “Goede indicatoren kunnen ondersteunend zijn, maar we moeten voorkomen dat er een wildgroei van nieuwe indicatoren komt. Bovendien: een verpleeghuis kan op grond van de huidige kwaliteitscriteria de zorg pico bello op orde hebben, maar wat is dat waard als ouderen thuis zitten te verpieteren en de helft van hen met een crisis wordt opgenomen? We moeten los durven te komen van het systeem en ook professionals het vertrouwen geven om dat ook te doen. Misschien is die zorg straks niet tot drie cijfers achter de komma te verantwoorden, maar hebben we wel het goede gedaan voor de individuele patiënt.”
De IGJ geeft zelf het goede voorbeeld en heeft het initiatief genomen om bij het toezicht op en ondersteunen van regionale zorgnetwerken samen op te trekken met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), het Zorginstituut en de ACM. Zeker deze laatste partij is van belang, omdat veel aanbieders bang zijn de kartelwaakhond tegen te komen als ze in de regio samen willen optrekken.