De roep om langer en vaker thuis te blijven wonen is funest voor het welzijn van ouderen. Gelukkig is er een alternatief.
Historie van de ouderenzorg, een korte schets
Eeuwenlang was de zorgtaak voor ouderen primair belegd bij hun nageslacht. Daar waar kinderen en kleinkinderen deze taak niet konden vervullen, sprongen religieuze instellingen vaak bij. Eind 19e eeuw volgde een graduele verschuiving. Door toenemende welvaart vatte het idee post, dat een maatschappij als geheel een (groot) deel van de zorg aan ouderen op zich zou moeten nemen. Een proces dat in Nederland in de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw culmineerde met de invoering van onder andere de AWBZ.
Deze welzijnswet veranderde in de loop der jaren in een gedrocht. Gedreven door maatschappelijk sentiment trok de overheid namelijk steeds meer (zorg)taken naar zich toe en financierde dat uit de AWBZ. Daardoor rezen (en rijzen) de zorgkosten de pan uit. De prijs hiervoor werd betaald ten tijde van de crisis in de jaren ’00. Harde bezuinigingen, gepaard met decentralisatie, moesten het tij keren.
In het huidige ideaalbeeld (sterk gedomineerd door een maakbaarheidsdroom en de overtuiging dat individualistische eigenbeschikking het hoogste goed is) regelt de mondige, zelfstandige oudere (m/v) zelf (het liefst via een online platform) de minimaal noodzakelijke zorg. Voor alle extra handelingen schakelt hij het eigen netwerk in, dat uiteraard bereidwillig is. Daar waar toch krapte ontstaat, bieden vrijwilligersorganisaties uitkomst. Kortom: fijn zelfstandig oud worden in (redelijke) welvaart zonder dat vadertje staat oneindig bijspringt.
U begrijpt: dit is een volkomen onrealistisch, welhaast utopisch, wereldbeeld. Gelukkig is er een realistisch en aanvaardbaar alternatief. Een voorstel gebouwd rond twee kernwaarden: efficiëntie en gelijkheid. Efficiëntie, omdat
- de verhouding oud-jong(er) door de dubbele vergrijzing de komende decennia sterk gaat veranderen;
- de beschikbaarheid van publieke middelen voor de ouderenzorg eindig is;
- én de inzet daarvan op een verantwoorde wijze dient te gebeuren.
Gelijkheid, omdat onze maatschappij – mede gebouwd op de idealen van de Franse Revolutie (Egalité) – een sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel heeft en niet tolereert dat individuen een voorkeursbehandeling ontvangen van de staat.
Centralisatie, een realistisch alternatief
Richt een Oudereninstituut op dat – vergelijkbaar met hoe momenteel het Zorginstituut besluit over de inhoud van het minimale mandje van onze zorgverzekering – om de vijf jaar bepaalt wat het minimum aan welzijn is waar ouderen in Nederland op kunnen rekenen. Dit gaat verder dan zorg alleen en betrekt ook woningbouw- en inrichting, ondersteuning in de dagelijkse huishouding en vrijetijdsbesteding.
Zorgverleners/ondernemers doen gemeenten op basis van deze vijfjaars cyclus een aanbod om deze noodzakelijke ouderenzorg en -activiteiten te realiseren. Zo’n systeem geeft alle betrokkenen zekerheid voor de nabije toekomst, ondernemers een realistische terugverdientermijn én creëert een markt voor ouderenzorg die helder afgebakend is.
Het staat ouderen vrij om van deze faciliteiten gebruik te maken. Kiezen zij daar niet voor, dan zijn de kosten voor zorg en overige voorzieningen volledig voor hen zelf. Hiermee laat het systeem de mogelijkheid aan ouderen om hun eigen weg te kiezen, zonder dat de overheid haar zorgplicht veronachtzaamt. Zie het als de invoering van een minimumloon. Het systeem garandeert een a priori bepaald, maatschappelijk overeengekomen bestaansminimum. Een systeem dat leidt tot doelmatige inzet van overheidsfinanciën en tegelijkertijd de oudere toch een grote mate van handelingsvrijheid gunt.
Kortom: laten we een bestaansminimum afspreken voor ouderen, daarvoor normen vaststellen en de markt de rol geven om de gestelde behoeftes te vervullen.