AppleMark
Landelijke beleid om ouderen langer zelfstandig thuis te helpen wonen, pakt lokaal niet overal hetzelfde uit. Dat kan ook niet, omdat de verschillen in het type woningen, woonomgeving en de woningvoorraad tussen regio’s groot zijn. Meer ruimte voor maatwerk in de regio is dan ook nodig, stelt het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de studie ‘Zelfstandig thuis op hoge leeftijd’.
Het PBL stelt voorop dat veel ouderen niet of nauwelijks kwetsbaar zijn en prima zelfstandig kunnen blijven wonen. Naarmate mensen ouder worden krijgen ze wel met steeds meer lichamelijke beperkingen te maken, maar het overgrote deel van de ouderen woont in een woning die geschikt (te maken) is om ook bij toenemende gezondheidsproblemen zelfstandig te blijven. Zo’n 6,5 procent van alle ouderen in een ongeschikte woning: een woning die bouwkundig niet of alleen tegen hoge kosten is aan te passen.
Woonomgeving
Een geschikte woning is echter niet de enige voorwaarde voor prettig zelfstandig wonen op hoge leeftijd, stelt het PBL. De woonomgeving is voor ouderen van groot belang. Daarbij spelen vooral de nabijheid van mantelzorgers en voorzieningen een rol, zoals een supermarkt, de huisarts, een apotheek en ov-haltes. Aangezien de mogelijkheden tot autorijden en fietsen op hoge leeftijd verminderen, is de loopafstand tot het aantal voorzieningen een belangrijke maatstaf, zo is in de rapportage van het planbureau te lezen.
In deze twee factoren kunnen regio’s behoorlijk van elkaar verschillen. In de landelijke gebieden zijn de woningen veelal geschikt of geschikt te maken, maar zijn er weinig voorzieningen binnen loopafstand. Bovendien loopt zowel het mantelzorgpotentieel als het arbeidsmarktpotentieel tegen tekorten aan. In stedelijke gebieden is het andersom. Daar zijn de voorzieningen binnen bereik, is het mantelzorg- en arbeidsmarktpotentieel ruimer, maar is een groter deel van de woningen niet geschikt (te maken). “Denk hierbij bijvoorbeeld aan portiekflats zonder lift, waardoor het lastig is om even naar buiten te gaan, terwijl een dagelijkse wandeling, even een boodschap doen en het op kunnen zoeken van sociale contacten eenzaamheid voorkomen en de vitaliteit ondersteunen.”
Budgetten
Ook in de mate van vergrijzing, druk op de woningmarkt, de verhouding tussen koop en huur, voorzieningendichtheid, ruimtelijke ordening en de budgetten voor Wmo en Zvw zit tussen regio’s veel variatie. “Juist op het lokale schaalniveau is er uitwisseling mogelijk tussen de domeinen en kunnen de betrokken actoren samenwerken. Zo kan in het ene geval het langer zelfstandig wonen beter te ondersteunen zijn via het woonbeleid van de gemeente en corporaties. (..) In het andere geval is langer zelfstandig wonen beter te begeleiden via het preventie- en zorgbeleid van de gemeente en het zorgkantoor of de verzekeraar; dan kan er bijvoorbeeld worden gestuurd op woningaanpassing of professionele hulp worden geboden via de Wmo of Zvw”, aldus het planbureau.
Integrale opgave
Omdat regio’s zo sterk van elkaar verschillen zal landelijk generiek beleid in toenemende mate knellend werken voor het vinden van de beste en efficiëntste oplossingen voor ouderen en de maatschappij. Er is dus steeds meer maatwerk nodig, concludeert het PBL dan ook. Het langer zelfstandig wonen van ouderen is bovendien een integrale opgave en betreft niet alleen de woonomstandigheden, maar bijvoorbeeld ook zorg, inkomen en vermogen.
De gemeente zou volgens het PBL een geschikte partij zijn om die integraliteit en samenwerking handen en voeten te geven, omdat die op het gebied van woonzorg al een regierol heeft. Een integraal kader maakt het ook mogelijk om de kosten en baten van investeringen van verschillende actoren voor de samenleving zichtbaar te maken.
Kortlopende contracten
“Koersvastheid en continuïteit is van belang: onzekerheid rond toekomstig beleid staat investeringen van onder meer corporaties en zorgaanbieders in de weg”, waarschuwt het planbureau tot slot. “De kortlopende contracten die gemeenten nu regelmatig sluiten met zorgaanbieders vormen bijvoorbeeld geen stimulans om te investeren in personeel en zorginhoudelijke vernieuwing.”