Artsen moeten elkaar aanspreken op onprofessioneel gedrag. Dit is nodig om te leren van gemaakte fouten en daarmee de veiligheid in de gezondheidszorg te verbeteren. Dit bepleiten inspecteur-generaal Ronnie van Diemen en senior inspecteur Ian Leistikow van de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in hun gezamenlijke artikel in het boek “Wat is er met de dokter gebeurd?’, uitgegeven door BSL.
Net als in andere sectoren komt het in de gezondheidszorg voor dat zorgverleners “inadequaat gedrag” vertonen, stellen de twee auteurs in hun bijdrage aan de publicatie. Het is niet aan een patiënt of de bestuurder om hen hierop aan te spreken. De patiënt bevindt zich in een afhankelijkheidsrelatie met de arts en ontbeert bovendien de kennis om fouten te herkennen, de bestuurder is voor zijn informatievoorziening afhankelijk van andere zorgprofessionals.
Ronnie van Diemen en Ian Leistikow stellen dat de directe collega’s het beste gepositioneerd zijn “om twijfels over professioneel gedrag vroegtijdig te herkennen”. Ze maken het regelmatig mee; volgens de twee inspectiekopstukken blijkt uit onderzoek dat minstens 9 procent van de zorgprofessionals het voorbije jaar te maken heeft gehad met een “incompetente of verminderd functionerende collega”. Een derde van de deelnemers aan het onderzoek heeft niets ondernomen, omdat mensen niet weten hoe ze hun zorgen over een collega kenbaar moeten maken.
Lacune in de medische opleiding
Van Diemen en Leistikow, beiden opgeleid tot arts, signaleren een lacune in de medische opleiding: het aanspreken en aangesproken worden op onprofessioneel gedrag. Hierin speelt volgens hen een rol dat er tijdens de geneeskundestudie een zogeheten verborgen curriculum is. Zij bedoelen hiermee dat in een onuitgesproken socialisatieproces jonge artsen wordt aangeleerd hoe zij zich horen te gedragen.
Het verborgen curriculum versterkt weliswaar de samenwerking tussen artsen, maar het kan ook bijdragen aan een onveilige cultuur als gedragsnormen zich loszingen van de normen buiten de zorg, weten Van Diemen en Leistikow. “Wat binnen de groep onder ‘professioneel gedag’ wordt verstaan, verhoudt zich dan niet meer tot wat de buitenwereld eronder verstaat.” Voorbeelden hiervan zijn lange werkdagen, bagatelliseren van risicovolle ingrepen en cowboygedrag.
Aanpassen aan de groep
De auteurs noemen het een natuurlijke reactie dat mensen zich aanpassen aan de groep en begrijpen dat het moeilijk is om anderen aan te spreken op hun gedrag. Veel artsen zien fouten maken als persoonlijk falen en een bron van schaamte, zo zijn ze generaties lang opgeleid. Openheid bieden over fouten werd heel lang gezien als ‘uit de school klappen’. De mate van onbedoelde schade is mede hierdoor lang onbekend gebleven, volgens Van Diemen en Leistikow.
Zij pleiten ervoor om de mythe van de onfeilbaarheid van de arts van tafel te vegen. Want als iemand zich schaamt voor fouten en er niet over praat, leert hij er ook niets van. De arts leert niet welke systeemfactoren een bijdrage aan de fout hebben geleverd en de zorgsystemen worden niet aangepast om de kans op herhaling te verkleinen.
Verwachting van onfeilbaarheid
“Artsen weten dat ze feilbaar zijn, maar blijven desondanks de verwachting van onfeilbaarheid op zichzelf en hun studenten projecteren zolang de erecode dit voorschrijft. Dit houdt de schaamte voor feilbaarheid in stand en belemmert een veilige cultuur”, aldus het inspectieduo. “Stel je eens voor dat schaamte niet ontstond door feilbaarheid, maar door het verspillen van een kans om beter te worden, te leren.”
Van Diemen en Leistikow beargumenteren dat het beter is voor artsen om een op groei gerichte manier van denken te omarmen; in psychologische termen is dit de growth mindset, de tegenhanger van de fixed mindset. Als de erecode van artsen de growth mindset zou voorschrijven, zou het vanzelfsprekend zijn om elkaar aan te spreken op mogelijk onprofessioneel gedrag. Want dan onthoudt een arts zijn collega de kans om beter te worden in zijn vak.
Leren is de derde fase van de ontwikkeling van veiligheid in een sector. Volgens het IGJ-duo is er altijd sprake van hetzelfde patroon rond de verbetering van veiligheid: eerst gaat de aandacht uit naar kennis en technische innovaties; vervolgens naar het managen van die kennis en techniek en daarna naar gedrag en cultuur. De eerste twee stappen om te komen tot optimale veiligheid hebben zorgverleners genomen, “maar de derde stap, aandacht voor gedrag en cultuur, komt pas sinds enkele jaren mondjesmaat op gang”.
Lees ‘Wat is er met de dokter gebeurd? – Ervaringen en bespiegelingen vanuit de medische arena’, onder redactie van Baziel Engelen, Gert Jan van der Wilt & Marcel Levi.