Gezinnen met complexe problemen, waarin kindermishandeling, huiselijk of seksueel geweld voorkomt, krijgen niet de hulp die zij nodig hebben. De zorg is te gefragmenteerd en de veiligheid in deze huishoudens wordt onvoldoende gemonitord. Hierdoor leiden nieuwe signalen niet snel genoeg tot het bijstellen van de ingezette hulp. Dat blijkt uit onderzoek van het Nederlands Jeugdinstituut en Movisie.
Hulp aan huishoudens met complexe (veiligheids)problematiek levert vaak onvoldoende resultaat op. Daarom werd juist voor deze groep in 2015 besloten om een landelijke infrastructuur te realiseren voor een integrale, multidisciplinaire en systeemgerichte aanpak van complexe kindermishandeling en huiselijk en/of seksueel geweld, de zogeheten MDA ++. De ‘plussen’ verwijzen naar complexiteit en intersectoraliteit.
Drie jaar na de start hebben NJI en Movisie de MDA++ onder de loep genomen. Hiervoor is gesproken met beleidsambtenaren in 23 van de 26 Veilig Thuis-regio’s waarbinnen huiselijk geweld moet worden opgepakt. Uit het onderzoek blijk dat kwetsbare gezinnen de weg naar passende hulp niet goed kunnen vinden. Ze moeten te vaak hun verhaal herhalen en regie en coördinatie ontbreken. Als er uiteindelijk wel hulp is en er komen nieuwe signalen van problemen, wordt er niet op tijd opgeschaald.
Middelen
Een belangrijke reden waarom de MDA++ als landelijke infrastructuur onvoldoende van de grond komt, is dat de regio’s de ontwikkeling ervan allemaal verschillende aanpakken. Sommige regio’s kiezen voor een top-downbenadering, waarbij beleidsontwikkeling voorafgaat aan de implementatie van samenwerkingsstructuren en aanbod. Andere kiezen voor een meer bottom-up benadering, met als vertrekpunt gezamenlijke visievorming met een divers samengestelde groep praktijkpartners. In geen van de regio’s zijn burgers betrokken bij de visievorming.
Afhankelijk van hun benadering ervaren regio’s knelpunten in de (door)ontwikkeling van hun aanpak. Bij een meer top-downbenadering worden vooral als knelpunten genoemd het ontbreken van financiële middelen en draagvlak bij de praktijkpartners om de gewenste structuren te implementeren. Regio’s met een meer bottom-up benadering hebben vooral last van de bestaande schotten tussen werkvelden, beroepsculturen en wetgeving en het ontbreken van een langer lopende ontwikkelsubsidie om de gezamenlijke visie te operationaliseren.
Benaming
Het onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van de ministeries van VWS en VenJ en de VNG. De resultaten zijn gepubliceerd in het rapport ‘Doen wat nodig is bij kindermishandeling, huiselijk en seksueel geweld’. Hierin doen de onderzoekers ook aanbevelingen voor de doorontwikkeling van MDA++.
Opvallend is dat is dat zij adviseren om de benaming van de aanpak te veranderen. “De term MDA++ is onduidelijk en verwarrend”, schrijven zij. “Het is een containerbegrip. Bovendien worden de twee plussen uiteenlopend geïnterpreteerd.”
Regie
De beoogde landelijke infrastructuur moet beter aansluiten bij wat er lokaal en regionaal al is. “Maak duidelijk voor welk probleem MDA++ de oplossing moet zijn, en voor welke problemen niet”, schrijven de onderzoekers. “Welk hiaat in het regionale zorg- en veiligheidslandschap willen we met MDA++ dichten en waarom? Gaat het over meervoudige of complexe problemen?”
Verder zou er een passende beleidsregie moeten zijn, zodat visie, governance, schaalgrootte en financiering aansluiten bij de complexiteit van het probleem. “Ontwikkel samen met professionals, bestuurders en cliëntvertegenwoordiging een realistische visie op het probleem en de oplossingsrichting. (..) Kies de organisatievorm, governance, schaalgrootte en financiering die het meest geschikt zijn voor de complexiteit van de eerder geformuleerde acute en/of structurele problematiek waarvoor MDA++ het antwoord moet zijn. Zo wordt voorkomen dat de bij de start gekozen beleidsregie niet past bij het op te lossen probleem”, aldus de onderzoekers.
Ontschotten
Voor een landelijke infrastructuur moeten ook vraagtekens geplaatst worden bij de huidige regio-indelingen van Veilig Thuis-organisaties. Ook moet de ontschotting tussen Wmo, Jeugdwet en Zvw bespoedigd worden. De privacyregels bij het delen van informatie moet overal hetzelfde worden toegepast, zonder daarbij de verschillen in visie, kennis en kunde tussen beroepsgroepen te negeren.
Tot slot adviseren de onderzoekers het Rijk en de VNG om de regionale ontwikkeling van MDA++ te blijven ondersteunen. “Om stagnatie in de doorontwikkeling te voorkomen dient ook op landelijk niveau de integratie en coördinatie bewerkstelligd te worden”, aldus NJI en Movisie.