Gemeenten worstelen met het sociaal beleid dat zij enkele jaren geleden op hun bordje hebben gekregen. Het gaat hierbij onder meer om de jeugdzorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Participatiewet.
Dit blijkt uit een rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), waarin onderzoekers zich onder meer baseren op informatie van griffiers.
In ongeveer 40 procent van de onderzochte gemeenten is het volgens griffiers voor gemeenteraadsleden moeilijk om over voldoende tijd te beschikken voor de taakuitvoering. Zij zijn echter wel verantwoordelijk voor het beleid. In ongeveer 1 op de 10 deelnemende gemeenten geven griffiers aan dat gemeenteraadsleden over onvoldoende kennis en vaardigheden beschikken om hun taken goed uit te kunnen voeren.
Samenwerking tussen gemeenten op dit vlak loopt soms nog stroef, constateren de onderzoekers. Dit komt bijvoorbeeld doordat gemeenten verschillen in de visie op de inrichting en uitvoering van het sociaal domein en het transformatietempo. Gemeenteraadsleden zijn volgens griffiers in iets meer dan de helft van de gemeenten nog zoekende hoe zij hun taken goed kunnen uitvoeren bij samenwerking.
Positief
De financiële jaarrekeningen van gemeenten laten in 2016 een positief saldo zien voor het sociaal domein, maar dat is wel lager dan in 2015. De verschillen tussen gemeenten zijn echter groot, zo blijkt uit het SCP-rapport. Gemeenten reserveren deze positieve saldi voor het sociaal domein, om de verwachte oplopende financiële druk het hoofd te bieden, om overlopende lasten naar volgende jaren te dekken en om de transformatie verder vorm te geven.
Gemeenten hebben sinds 2015 een bredere verantwoordelijkheid gekregen voor de ondersteuning van mensen die zich niet op eigen kracht kunnen redden. Zo kunnen mensen terecht bij de gemeente voor onder meer de aanvraag van huishoudelijke hulp, begeleiding, woningaanpassingen, hulpmiddelen en vervoer. In 2015 maakten 1,6 miljoen mensen uit 1,4 miljoen huishoudens gebruik van een individuele voorziening, schrijft het SCP. Daarvan gebruikt ongeveer 50 procent een participatievoorziening, 40 procent maatschappelijke ondersteuning en 21 procent jeugdzorg. Daarnaast zijn er nog zo’n 450 duizend mensen die alleen gebruikmaken van vervoersdiensten zoals de buurtbus en de regiotaxi. Huishoudens met probleemschulden blijken 2,5 keer zo vaak van een regeling gebruik te maken als huishoudens zonder die geldproblemen.
Eenzaam
De kwaliteit van leven van mensen met een maatwerkvoorziening in het sociaal domein is tussen 2015 en 2016 gelijk gebleven. Wel blijkt uit het onderzoek dat meer mensen die gebruikmaken van de Wmo zich eenzaam zijn gaan voelen. Zij missen een intieme relatie of een vertrouwenspersoon. In 2016 voelde 22 procent zich eenzaam, het jaar daarvoor 17 procent.
Een specifiek punt van zorg is volgens de onderzoekers het gebrek aan een sluitende aanpak voor jongeren die de overgang naar volwassenheid maken. Dat geldt met name voor dak- en thuislozen, onder toezicht gestelde jongeren en jongeren met lichte verstandelijke beperkingen. Regelingen sluiten nog niet goed op elkaar aan en het ontbreekt aan specifieke woonvoorzieningen, onder meer op het gebied van begeleid wonen.
Ook zien onderzoekers tussen 2015 en 2016 een afname in de hulp die mensen in de Wmo krijgen van een beroepskracht, van 23 procent tot 18 procent. Die afname wordt niet opgevangen in het eigen netwerk. Het is voor de onderzoekers onduidelijk óf en hoe mensen dit opgelost hebben. De in 2016 onderzochte gemeenten streven ernaar meer taken te laten uitvoeren door vrijwilligers.
Zelfredzaam
Uit eerder onderzoek van het SCP bleek dat veel burgers die bij de gemeente aankloppen voor ondersteuning, onvoldoende worden geholpen. Een vijfde tot een kwart houdt persistente problemen met zelfredzaamheid, mobiliteit, maatschappelijke participatie of dagbesteding. Met name mensen met een ggz-achtergrond of dementie blijken onvoldoende gebaat bij het huidige Wmo-aanbod.
Grote boosdoeners zijn blijkens dit eerdere onderzoek een communicatiekloof tussen ‘gespreksvoerders’ en ‘melders’ en een gebrek aan kennis van specifieke doelgroepen. Waar gespreksvoerders, die de hulpvraag voor de gemeenten beoordelen, bijvoorbeeld zeggen altijd een verslag te maken, zegt een vijfde van de hulpvragers dit nooit onder ogen te hebben gekregen. Ook onderwerpen als de feitelijke ondersteuningsbehoefte en onafhankelijke cliëntondersteuning blijven volgens hulpvragers vaak onbesproken, terwijl de gespreksvoerders stellen deze onderwerpen wel degelijk in te brengen.
Gespreksvoerders geven bovendien nogal eens aan dat zij onvoldoende kennis hadden van de problematiek van bepaalde groepen. Dan gaat het vooral om mensen met psychische en psychiatrische problemen, met psychogeriatrische problemen zoals dementie en met multiproblematiek (zoals daklozen en verslaafden). (ANP/Skipr)