479409252
Twijfel aan eigen kunnen, slechte onderlinge verhoudingen of conflicten, fysieke belemmeringen, mobiliteitsproblemen en gebrek aan ervaring staan gemeenschapsopbouw in ouderencomplexen in de weg. Dat komt naar voren uit onderzoek van de Universiteit voor Humanistiek naar het experiment ‘Vitale woongemeenschappen’.
Om de kostenontwikkeling in de zorg te beteugelen en de kwaliteit van leven te verbeteren streven beleidsmakers er naar om ouderen langer zelfstandig te laten wonen. Veel ouderen willen dit ook, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Woningcorporaties concentreren zich daarbij op fysieke en materiële aspecten van het wonen. Voor ouderen zelf zijn sociale aspecten van de leef- en woonomgeving zeker zo belangrijk.
Behoefte aan sociale contacten is voor ouderen vaak de reden om in een wooncomplex te gaan wonen. Deel uitmaken van een vitaal netwerk vergroot de zelfredzaamheid en draagt bij aan de kwaliteit van leven. Met het experiment ‘Vitale woongemeenschappen’ hebben Platform31 en Aedes-Actiz Kennis-centrum Wonen-Zorg samen geprobeerd om tien woongemeenschappen voor ouderen ‘bruisend’ te maken.
Het optuigen van een vitale woongemeenschap blijkt in de praktijk op de nodige hindernissen te stuiten, zo leert het experiment. Bewoners blijken gemeenschapsopbouw niet zelfstandig op zich kunnen nemen. Ook is het leefklimaat in de tien onderzochte complexen gedurende de looptijd van het experiment niet verbeterd. Als oorzaak hiervan wijzen de onderzoekers het beperkte ‘denk- en doe-vermogen’ van veel bewoners aan.
Conflicten
Volgens de onderzoekers vloeit dit beperkte ‘denk- en doe-vermogen’ voort uit slechte onderlinge verhoudingen of conflicten die niet zijn uitgepraat. Ook leeft er binnen de vaste bewonerscommissies de nodige wrevel en argwaan over de experimentele activiteiten in het kader van ‘Vitale woongemeenschappen’. Daarnaast hebben bewoners te weinig vaardigheden op het gebied van groepsdynamiek. Bovendien kampen veel bewoners met fysieke belemmeringen, mobiliteitsproblemen of gebrek aan ervaring. Daarenboven is er ook onduidelijkheid over wat de professionals wel of niet doen.
Ondersteuning
Toch zijn er volgens de onderzoekers wel degelijk aanknopingspunten voor het vitaliseren van woongemeenschappen. Zo blijken bewoners wel degelijk te porren om zich in te zetten voor gemeenschappelijke activiteiten, zolang die maar kleinschalig zijn en aansluiten op eigen interesses en voorkeuren. In alle deelnemende complexen ontstonden op deze manier nieuwe activiteiten en contacten. De onderzoekers adviseren dan ook om wooncomplexen op te vatten als en verzameling kleinere gemeenschappen die elkaar raken en het idee los te laten van één gemeenschap die centraal vanuit bewonerscommissies wordt bediend. Ook is er professionele ondersteuning om gemeenschapsopbouw op gang te brengen, te begeleiden en duurzaam te maken. De onderzoekers kijken daarbij primair naar de corporaties. Daarbij is het wel belangrijk is dat de corporatie en de bewoners een gedeelde visie hebben op het veranderingsproces en op een constructieve manier samenwerken.