Ruim 311 duizend jongeren hebben in de eerste helft van dit jaar jeugdhulp gekregen, iets minder vergeleken met de 314 duizend in dezelfde periode vorig jaar. Daarbij gaat het om hulp aan jongeren tot 23 jaar en hun ouders bij psychische problemen, een verstandelijke beperking of opvoedproblemen, aldus het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
In totaal kregen 181 duizend jongens en 130 duizend meisjes hulp. Ongeveer de helft van alle hulpvragers was tussen vier en elf jaar oud. Dat komt overeen met ruim 10 procent van alle kinderen in Nederland van deze leeftijden. Bij de jongste kinderen tot en met drie jaar lag dit aandeel met 2,6 procent flink lager.
Bij veruit de meeste jeugdhulptrajecten blijft de jongere thuis wonen, in sommige gevallen wordt de hulp verleend bij de jeugdhulpaanbieder. In het eerste halfjaar van 2017 zijn bijna 12 duizend van deze hulptrajecten met verblijf gestart. In 21 procent van die gevallen heeft de jongere eerder jeugdhulp gehad. Van de 139 duizend nieuw gestarte trajecten in 2017 waarbij de jongere thuis verbleef, had 30 procent al eerder een jeugdhulptraject gekregen.
Herhaling
Het percentage herhalingsgevallen verschilt sterk tussen gemeenten. Zo zijn in Zuid-Limburg gemeenten waarbij in meer dan 40 procent van de nieuw gestarte trajecten de jongere eerder jeugdhulp had. In enkele gemeenten in Midden-Limburg was het percentage herhalingsgevallen minder dan 20.
Volgens het CBS woont het grootste aantal jongeren dat een vorm van hulp krijgt in Zuid-Holland (74 duizend). Zeeland had het kleinste aantal, bijna 7 duizend Zeeuwse jongens en meisjes ontvingen hulp.
Sinds begin 2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het leveren van hulp aan jongeren. (ANP/Skipr)