Minister Bruno Bruins (Medische Zorg) pareert in een brief aan de Tweede Kamer beweringen van de Socialistische Partij (SP) over de in hun ogen te grote invloed van kredietverstrekkers op zorgaanbieders. Op de vraag van de SP om actie te ondernemen tegen de “dwangmatige sturing van banken op rendement” bij zorgaanbieders, antwoordt Bruins dat hier helemaal geen sprake van is.
Dit valt te lezen in een brief in antwoord op Kamervragen van de SP-parlementariërs Maarten Hijink en Renske Leijten. Zij zijn in de pen geklommen naar aanleiding van een recent blog van Marion Frissen op Skipr.nl. Zij beginnen met te vragen wat de minister ervan vindt dat kredietinstellingen 21 miljard euro aan vreemd vermogen en ruim twee miljard euro aan werkkapitaal hebben uitstaan bij zorginstellingen. En: “Hoe kan het dat zorginstellingen zo veel geld bij elkaar moeten lenen, terwijl zorgverzekeraars een kostendekkende premie hebben om de zorg te kunnen financieren?”
Het bedrag van 21 miljard euro zegt volgens Bruins op zichzelf niet zoveel. Relevanter is het om te kijken naar de solvabiliteit van de zorgsector. Deze bedroeg in 2016 gemiddeld 28,7 procent, waarmee zorgaanbieders aan de gangbare norm voldoen.
De reden dat zorgaanbieders geld lenen is om te kunnen investeren. De minister doceert: “De bekostiging vanuit verzekeraars geeft instellingen een relatief stabiele stroom aan inkomsten, die gemiddeld over de tijd kostendekkend is. Investeringen gaan echter gepaard met pieken in de uitgaven, die vaak niet in één keer betaald kunnen worden. Financiering door een kredietinstelling, zoals een bank, biedt dan uitkomst.”
Dwangmatige sturing
De SP-Kamerleden vragen Bruins te erkennen dat de continuïteit van zorg onder druk staat door de “dwangmatige sturing van banken op rendement”. Hij ontkent dat hiervan sprake is en stelt juist dat de continuïteit van de zorg gebaat is bij financieel gezonde zorginstellingen. “Noch de bank, noch de patiënt is erbij gebaat als een zorginstelling in de financiële problemen komt.”
De minister noemt het goed dat banken in hun rol van kredietverlener kritisch meekijken naar het investeringsbeleid van zorginstellingen, en daarbij ook de kwaliteit van het management meewegen. “Zo wordt bijvoorbeeld voorkomen dat geld wordt geïnvesteerd in risicovolle prestigeprojecten, die uiteindelijk de continuïteit van de instelling in gevaar kunnen brengen.” Uit een rapport van de Nederlandse Vereniging van Banken en gesprekken die het departement voert met de financiële sector maakt hij op dat banken bij het beoordelen van de kredietwaardigheid van een instelling bijvoorbeeld ook kijken naar de toekomstvisie van de organisatie.
Verder vragen Hijink en Leijten of de minister het wenselijk acht dat banken door hun rol als kapitaalverstrekker in de zorg veel invloed kunnen uitoefenen op zorginstellingen. Bruins antwoordt dat hij het logisch vindt dat partijen die geld verstrekken aan zorginstellingen zich ervan vergewissen dat die instellingen een gezonde bedrijfsvoering hebben. “Dat is uiteindelijk ook in het belang van de patiënt en de premiebetaler. Het zou onwenselijk zijn als banken zich zouden bemoeien met de inhoud van de zorgverlening, dat is verantwoordelijkheid van de instelling zelf.”
Minder afhankelijk
De SP-Kamerleden willen van de minister weten of hij het ook een goed idee vindt om voor zorginstellingen de financiële garantstelling door de overheid te vergroten, zodat zij minder afhankelijk worden van de financiële sector. Ook hier vangen zij bot. De minister schrijft: “Ik vind dat geen goed idee. Ik ben niet van mening dat de zorginstellingen in te grote mate afhankelijk zijn van de financiële sector.”
De SP’ers beweren dat door de specialisaties van ziekenhuizen, “onder meer afgedwongen door banken”, de wachtlijsten toenemen en vragen de minister wat hij gaat doen “om deze schadelijke ontwikkeling tegen te gaan” Onbekend is waar zij deze bewering op baseren, want uit onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) naar de overschrijdingen van de Treeknormen in de medisch specialistische zorg blijkt niet dat wachtlijsten een gevolg zijn van een toenemende specialisatie van ziekenhuizen. De NZa noemt volgens Bruins als oorzaken onder meer vergrijzing en regionale arbeidsmarktproblematiek.