AppleMark
Ouderen zijn niet ziek en afhankelijk, maar actief en zelfstandig en zo wonen ze ook. Dit beeld van senioren wortelt zich in heel Europa maar het botst met de harde realiteit dat verreweg de meest huizen hier niet geschikt voor zijn. “De ontwikkeling van levensloopbestendige woningen loopt niet in de pas met het nieuwe beeld van ouder worden”, zegt Menno Hinkema, onderzoeker bij kennisinstituut TNO.
Hinkema is als senior researcher betrokken bij Homes4Life, een Europees project dat in kaart brengt wat levensloopbestendig wonen betekent en dat uiteindelijk moet leiden tot een internationaal label om dit te toetsen. Bij het project zijn negen partnerorganisaties uit vier landen betrokken.
Aanpassing woningvoorraad moet sneller
“Je ziet zo langzamerhand dat veel overheden in Europa bezig zijn met de transitie in het beeld van ouderdom”, vertelt Hinkema. “Waar ouderdom eerder werd geassocieerd met ziekte, gebrek, afhankelijkheid en het daarbij behorende verblijf in het verpleeghuis, gaan we naar een beeld van ouderen die nog lang een actief leven leiden en dat graag zelfstandig en in hun eigen huis doen. Dat is ook niet gek, uit onderzoek blijkt dat het leven in een geïnstitutionaliseerde zorgomgeving niet blijer en niet gezonder maakt. Tegelijkertijd zien we dat een heel groot deel van de bestaande woningvoorraad niet geschikt is voor zelfstandig wonen op hoge leeftijd.”
Omdat het bewustzijn hiervan groeit, gebeurt er al heel veel op dit gebied. Zo heeft VWS geld beschikbaar gemaakt om kleinschalige bouwprojecten te ondersteunen, zijn er woningcorporaties die zich inspannen om hun woningvoorraad aan te passen en zijn er burgerinitiatieven zoals Knarrenhof waar ouderen elkaar ondersteunen. “Het is goed dat dit gebeurt, maar het gaat niet snel genoeg”, vervolgt Hinkema. “Een beweging op grotere schaal is noodzakelijk. Het is niet genoeg dat er nieuwbouw komt, ook de bestaande woningvoorraad moet in een sneller tempo worden aangepast.”
Investeren in wat belangrijk is voor bewoners
De redenen waarom het aanpassen van de woningvoorraad niet snel genoeg gaat, verschillen volgens de TNO-onderzoeker per land. “In sommige landen zijn veel woningen in eigen bezit, maar hebben de eigenaren niet veel geld. In Roemenië zijn bijvoorbeeld na het vallen van het IJzeren Gordijn veel mensen voor weinig geld eigenaar geworden van hun eigen woning, maar nu hebben ze niet de middelen om een woning aan te laten passen. Verder wordt het investeren in levensloopbestendig wonen niet aantrekkelijk gemaakt. Er hangt een sfeer omheen van ‘we moeten investeren, anders wordt de ellende groter’. Daar word je niet blij van en het is geen incentive. We moeten op een positiever manier kijken naar wat de meerwaarde is van tíjdig investeren. Dat vraagt om een omslag in het denken en praten over investeren. De nadruk moet liggen op het verbeteren van de levenskwaliteit en op behoud van gezondheid.”
De oplossing is niet eenduidig. Drie ontwikkelingen zijn volgens Hinkema nodig. “Ten eerste moet er worden geïnvesteerd in wat belangrijk is voor bewoners. Je ziet nu dat er vooral wordt geïnvesteerd in de fysieke aspecten van wonen, zoals het rolstoelgeschikt maken van woningen, het bevorderen van de veiligheid middels domotica. Dit terwijl ook en vooral de sociale aspecten van wonen bepalend zijn voor de ervaring van mensen. Ten tweede moet er meer bijtijds worden geïnvesteerd. Nu zie je nog dat een woning pas wordt aangepast nadat een oudere bijvoorbeeld een paar keer is gevallen. Dat is een ad hoc oplossing voor één situatie. Je moet toe naar een proactieve oplossing die op grotere schaal kan worden toegepast. In de derde plaats is het belangrijk om helder te hebben wie de partijen zijn die investeren en wat hun belang daarbij is.”
De zelfde taal spreken
Het project Homes4Life is erop gericht om tot een label voor levensloopbestendig wonen en bouwen te komen. “Daarvoor is het in eerste instantie nodig dat we hierover de zelfde taal spreken. Wat is levensloopbestendig? Overheden zijn bezig met de fysieke veiligheid, terwijl bewoners de sociale aspecten en de betaalbaarheid belangrijk vinden en investeerders willen weten wat ze ervoor terugkrijgen. Met het project willen we een begrippenkader vormgeven waarin de perspectieven van de gebruikers van woningen, maar ook van mantelzorgers en maatschappelijke organisaties zijn meegenomen”, aldus de senior researcher.
De certificering, het label dat hieruit moet volgen, moet een instrument worden om dat begrippenkader toetsbaar te maken. “Voor huiseigenaren is het handig om een instrument te hebben om in kaart te brengen waar de knelpunten in hun eigen woning zitten, wat er nodig is om deze weg te nemen en wat dat gaat kosten. Voor groepen die het wonen zelf organiseren, zoals Knarrenhof, is het handig om te bekijken waar zij mee te maken gaan krijgen. Dat kunnen ze weer meenemen in het gesprek met de mensen die de woningen moeten bouwen. Bouwers op hun beurt kunnen het instrument inzetten om te toetsen en aan te tonen dat de woningen die zij opleveren levensloopbestendig zijn.”
Kleinschalig wonen
Homes4Life is eind 2018 als project van start gegaan. Het afgelopen half jaar is er gewerkt aan het begrippenkader. “Momenteel zijn we druk bezig met de analyse van beleidsinitiatieven en bestaande projecten. Daaruit proberen we ons een beeld te vormen van wat er al gebeurt en waar de prioriteiten liggen. Aan de hand daarvan proberen we een aantal testcases te analyseren. Afgaande op wat we tot nu toe weten, zou het me verbazen als kleinschalig wonen daarvan geen onderdeel zou zijn.”
“De eerste fase van inventariseren zijn we nu aan het afronden”, vertelt Hinkema tot slot. “In het tweede jaar willen we het label gaan maken en testen. In vier landen, Nederland, Polen, Frankrijk en Ierland, gebruiken we bestaande projecten als testobject. Aan het eind van dat traject willen we een aantal werkende versies van het label ontwikkeld hebben. Levensloopbestendig wonen en bouwen is complexe materie, dus het is niet praktisch om één allesomvattend label te hebben. Je kunt je voorstellen dat er een label komt voor woninggebruikers, een voor verhuurders en een voor bouwers. Het project is dan weliswaar afgerond, maar de jaren daarna zullen zeker worden gebruikt voor doorontwikkeling.”