De conclusie die de Raad van State trekt over de verenigbaarheid van het wetsvoorstel rond artikel 13 van de zorgverzekeringswet met relevante EU-regelgeving is geen conclusie.
Het gebeurt niet zo vaak. Een document van de Raad van State wordt publiek en niemand lijkt er iets van te begrijpen. Toch gebeurde het eind oktober. Het advies is geschreven op verzoek van de Eerste Kamer, die er binnenkort over moet besluiten en behoefte had aan een juridisch oordeel. Het is geen eenvoudig leesbaar document, dat moet worden toegegeven. Maar toch: de conclusie van vrijwel alle media dat de Raad van State instemt met het wetsvoorstel is onjuist.
Concrete conclusie
Laten we eens goed naar de samenvatting kijken. De raad stelt ten eerste dat ‘er spanning bestaat tussen de EU Patiëntenrichtlijn en het Nederlandse zorgverzekeringsstelsel’ en dat ‘beperkingen voor het patiëntenverkeer voortvloeien uit hetgeen de zorgverzekeraar en de verzekerde in de polis overeenkomen’. Wie in staat is aan deze zinnen een concrete conclusie over het voorliggende wetsvoorstel te verbinden, verdient een eredoctoraat.
De onderbouwing van het eerste citaat elders in het rapport klinkt een beetje als ‘die rare EU lijkt voor haar Patiëntenrichtlijn te zijn uitgegaan van een publiek zorgverzekeringsstelsel, terwijl wij in Nederland toch duidelijk een gedeeltelijk privaat stelsel hebben.’ Onjuist maar vooral: volkomen onbelangrijk. Het is de taak van de Nederlandse wetgever om haar wetten binnen het raamwerk van de EU-regelgeving te doen passen. Klaar.
Geen conclusie
Het tweede citaat lijkt een spannende aanloop naar de stelling dat het nieuwe artikel 13 conflicteert met EU-regelgeving, maar is dat niet. De raad doet de vaststelling en zwijgt dan verder, een conclusie over het wetsvoorstel overlatend aan de creativiteit en politieke wendbaarheid van de Eerste Kamerleden. De hele alinea bevat geen enkele conclusie.
Grappig
Het tweede conclusiedeel is bijna grappig in haar zichtbare verlegenheid. Het adresseert de uitzonderingen die de EU-Patiëntenrichtlijn mogelijk maakt op het vrije patiëntenverkeer. Het advies stelt dat het nieuwe art 13 ‘naar haar gevolgen in grote lijnen (lijkt) aan te sluiten bij artikel 8 van de richtlijn, dat enkele belangrijke uitzonderingen op het vrije patiëntenverkeer mogelijk maakt.’ Een paar zinnen later bekent de raad echter dat ‘onduidelijk (is) hoe het voorgestelde stelsel aansluit op de richtlijn wat betreft de tweedelijns extramurale zorg.’
Cruciale passage
Ondanks het wollige taalgebruik is dit voor wie weet waarop gelet moet worden een cruciale passage. De Raad zegt hier eigenlijk: “Beste wetgever, we vermoeden dat je het in ieder geval voor extramurale zorg niet goed geregeld hebt.” Voor de duidelijkheid: Tweedelijns extramurale zorg is alle zorg waarvoor niet overnacht hoeft te worden in een ziekenhuis; dat is het overgrote deel van alle ziekenhuis- en GGZ-zorg.
Het derde deel van de conclusie betreft een toetsing van het voorgestelde art 13 aan het Europese Handvest en het is dit stukje van de buit waarmee alle scribenten van de afgelopen dagen zo gretig aan de haal zijn gegaan. Het is namelijk eindelijk een helder geformuleerde passage die ook nog eens de kenmerken van een echte conclusie heeft.
Kapotgeschoten
De Raad van State stelt vast dat er haars inziens geen strijd is met het Handvest. Dat is op zichzelf een conclusie om trots op te zijn, met als enige beperking dat voor zover ik weet niemand die verenigbaarheid ter discussie heeft gesteld. De ernstige juridische bezwaren die in het recente verleden vanuit verschillende hoeken tegen art 13 zijn aangevoerd, wortelen volledig in de EU Patiëntenrichtlijn en slechts indirect in het Handvest. De raad doet dus met deze strategisch als laatste geplaatste conclusie voorkomen dat de zaak wat haar betreft helder is, maar ze heeft er een zelfgeplaatst bordkartonnen leger mee kapotgeschoten.
Geen conclusie
Dus als we de balans opmaken: een conclusie die geen conclusie is, een conclusie contra het wetsvoorstel en een conclusie die in dit verband geen betekenis heeft. Al met al wijst de Raad van State op een aantal argumenten die gebruikt kunnen worden voor de verdediging van het wetsvoorstel, maar geen van die argumenten heeft betrekking op de bezwaren die het Europese Hof het zwaarst zal wegen: het vrije verkeer van patiënten.
Wie het advies leest, treft nergens een conclusie over de vraag of het wetsvoorstel al dan niet verenigbaar is met de EU Patiëntenrichtlijn. Ik hoop dat de Eerste Kamer zich beter zal verdiepen in de materie de Raad van State heeft gedaan, te oordelen naar haar conclusies.
Ivo Knotnerus
Management Controller