Al enkele keren heb ik hier een pleidooi gehouden om het onderscheid tussen plaatsen verblijf met en zonder behandeling binnen de Wlz te laten vervallen. Zorginstituut Nederlan adviseert hetzelfde, maar de minister neemt dit advies helaas niet over.
In 2018 heeft het ZiN (Zorginstituut Nederland) een definitief adviesrapport gepubliceerd rondom behandeling. In dit rapport adviseert het ZiN ook om alle ZZP-plaatsen en VPT-geclusterde plaatsen inclusief behandeling te maken en daarmee het onderscheid tussen plaatsen verblijf en verblijf met behandeling te laten vervallen. Tevens wordt geadviseerd om de farmaceutische zorg, alle paramedische zorg en tandheelkundige zorg in bovengenoemde gevallen in de Wlz onder te brengen. De argumenten die door het ZiN daarbij worden gehanteerd kunt u teruglezen in mijn blogs van april en juli 2017.
In het adviesrapport van ZiN wordt mijn pleidooi om het bovengenoemde onderscheid te laten vervallen dus wederom ondersteund. Weliswaar is vanaf 2017 de mogelijkheid gecreëerd om bovenop een plaats exclusief behandeling kortdurend extramurale behandeling te declareren, maar de zorgkantoren gaan doorgaans terughoudend om met deze mogelijkheid. Deze mogelijkheid biedt ook lang niet in alle gevallen uitkomst en is ook afhankelijk van het beschikbaar regiobudget van het zorgkantoor. Hierdoor is er nog steeds sprake van een ongelijkheid tussen cliënten die met een zelfde indicatie verblijven op een plaats verblijf met of zonder behandeling. Deze ongelijkheid komt o.a. ook tot uitdrukking bij o.a. tandheelkundige, paramedische en farmaceutische zorg.
Recentelijk heeft de minister van VWS besloten het advies van ZiN (vooralsnog) helaas niet over te nemen.
De belangrijkste overwegingen hiervoor zijn:
1. Risico op verslechtering van toegankelijkheid voor de artsenfunctie in de Wlz;
2. Mogelijke inperking keuzevrijheid voor cliënten;
3. Onduidelijkheid over de doelmatigheid van de behandelfunctie binnen de Wlz.
Op zich zijn het legitieme overwegingen. Hierbij bestaat bij mij wel de indruk dat de geschatte macromeerkosten van 420 miljoen euro, bovenop de verschuivingen vanuit de ZvW en WMO voor de algemene medische zorg een zwaarwegend argument zijn. De minister wil evenwel voor de zomer 2019 duidelijk maken hoe het vervolgtraject van een aanvullend onderzoek eruit moet gaan zien.
Rechtsongelijkheid
Helaas wordt door het besluit van de minister de rechtsongelijkheid en onduidelijkheid tussen verblijf met en verblijf zonder behandeling niet weggenomen. Het is niet uit te leggen aan cliënten en medewerkers binnen een locatie waarom de ene cliënt de behandeling wel gefinancierd krijgt vanuit de Wlz en de andere cliënt aangewezen is op de ZvW. In het geval de cliënt een beroep moet doen op de ZvW zal hij/zij eerst zijn/haar (verplicht) eigen risico van (minimaal) 385 euro moeten aanspreken. Hiervan is binnen de Wlz geen sprake.
In geval van paramedische zorg hangt bovendien de financiering af van de wijze waarop de cliënt aanvullend is verzekerd. Is hij/zij niet of beperkt aanvullend verzekerd dan kan hij of zij (deels) verstoken blijven van de noodzakelijke paramedische behandeling. Tevens zal lang niet in alle gevallen duidelijk zijn wanneer sprake is van chronische paramedische zorg en wanneer niet, waardoor het ook niet duidelijk is uit welk domein (Wlz of ZVW) de financiering moet plaatsvinden. Tenslotte zal een cliënt die verblijft op een plaats met behandeling zich niet of beperkt aanvullend hoeven te verzekeren omdat vrijwel alle medische kosten vanuit de Wlz worden vergoed.
Verder blijft het risico op verkeerde en dubbele declaratie aanwezig. Momenteel worden er kosten in rekening gebracht ten laste van de ZvW die eigenlijk vallen onder de Wlz en andersom. De zorgkantoren hanteren controleren weliswaar hierop, maar het risico blijft aanwezig.
De mogelijkheden van substitutie worden niet benut. Als één aanbieder verantwoordelijk is voor alle zorg biedt dit ruimere mogelijkheden om de zorg te substitueren. Door alle zorg (dus ook behandeling) niet in de Wlz onder te brengen en één aanbieder eindverantwoordelijk te maken kan de zorg niet efficiënter georganiseerd worden, omdat er mogelijk afstemmingsproblemen zijn omtrent de levering van de zorg. Mogelijkheden om de zorg te verbeteren worden daarmee niet volledig benut.
Keuzevrijheid
De minister geeft in zijn brief aan dat de toegankelijkheid, beschikbaarheid en organiseerbaarheid van de artsenfunctie voor Wlz-cliënten bij de uitwerking van het vervolg onderzoek een eerste prioriteit hebben. Ook de keuzevrijheid van de cliënten is daarbij van groot belang.
Met betrekking tot de macromeerkosten zou een beperkte inperking van het Wlz-pakket (door bijvoorbeeld de farmaceutische kosten en tandheelkundige kosten niet onder te brengen binnen de Wlz maar in de ZvW) leiden tot minder meerkosten of wellicht lagere kosten binnen de Wlz. Daarmee ontstaat in ieder geval duidelijkheid voor de cliënten, verwanten en medewerkers over de aanspraken binnen de Wlz.
Wellicht dat deze overweging een bijdrage levert aan een snellere definitieve besluitvorming van de minister. Niemand is immers gebaat bij de huidige situatie en de daarmee gepaard gaande onduidelijkheid.