De voorgenomen wijziging Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dwingt gemeenten tot het vaststellen van een reële prijs voor het leveren van een dienst. Ze moeten bovendien inzicht geven in de kostprijsopbouw.
Gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor de inkoop van hulp en ondersteuning voor inwoners. Transformatie van het huidige aanbod en infrastructuur is noodzakelijk. Gemeenten zijn op zoek naar de juiste balans tussen kwaliteit en prijs, waarbij binnen budget blijven een belangrijke opgave is.
Knoppen waaraan gemeenten kunnen draaien, zijn sturing op de instroom, intensiteit en duur van ondersteuning. Gemeenten blijken in 2015 en 2016 vaak voor de meest trefzekere ‘knop’ te hebben gekozen: tariefkorting. Dit heeft geleid tot:
- Grote tariefverschillen tussen gemeenten voor vergelijkbare vormen van hulp en ondersteuning;
- Risico op een race to the bottom met financiële problemen of faillissement van aanbieders tot gevolg;
- De gewenste vernieuwing kan sneller dan het financiële tempo om verantwoord om te kunnen bouwen. Aanbieders hebben naast omzetreductie te maken met verschuivingen in de cliëntpopulatie, dit vraagt meer inspanningen terwijl op het tarief is gekort.
Deze drie ontwikkelingen hebben de aandacht van de rijksoverheid. De voorgenomen wijziging Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 legt daarom de verantwoordelijkheid van gemeenten als inkopende partij nog strikter vast.
De gemeente Tilburg hecht waarde aan verantwoord opdrachtgeverschap en een efficiënte inzet van middelen door aanbieders om kwalitatief goede hulp en ondersteuning te leveren. Daarom heeft de gemeente kostprijsbeleid voor specialistische hulp en ondersteuning gedefinieerd. Op basis van haar ervaringen overweegt de gemeente ook kostprijsbeleid voor andere vormen van hulp en ondersteuning te definiëren. De gemeente heeft tijdens dit proces drie belangrijke lessen geleerd:
Les 1. Helder kostprijsbeleid draagt bij aan het realiseren van ambities
Het vertrekpunt is het vaststellen van ambities. Wat wil de gemeente de komende jaren bereiken, zowel in het hele sociaal domein als voor specifieke vormen van hulp en ondersteuning? De ambities van de gemeente beïnvloeden keuzes voor de te hanteren inkoopstrategie, inkoopmodel, bekostingsmodel én kostprijsbeleid. Kostprijsbeleid is daarbij het sluitstuk.
Een consistent en samenhangend geheel van keuzes op deze vier niveaus is noodzakelijk. Belangrijk is om hierbij rekening te houden met (toekomstige) wet- en regelgeving, zoals de eerder aangehaalde wijziging Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Code verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning.
Les 2. De prijs is wat je betaalt, waarde is wat je krijgt (Warren Buffet)
Tarieven moeten altijd worden gezien in relatie tot de behaalde resultaten, de waarde, zowel objectief als subjectief. Veel gemeenten willen op resultaat inkopen en sturen. In de praktijk wordt weinig ingekocht op resultaat. Dit betekent dat de gemeente de aanbieder alleen betaalt als het beschreven resultaat is bereikt. Het is in dit geval beter om te spreken over resultaatgerichte bekostiging.
Het is goed mogelijk om op resultaten te sturen zonder op resultaat in te kopen. Door bijvoorbeeld deskundigheid op verschillende niveaus in te kopen en hier een reële prijs voor te betalen. De toegang bepaalt dan, samen met de cliënt, de benodigde deskundigheid en bijbehorende intensiteit van ondersteuning. Aanbieders moeten daarbij worden uitgedaagd om zelf invulling te geven aan de kwaliteitseisen van de gemeente als inkoper, door de inzet van een voor alle belanghebbenden optimale mix van mensen en middelen.
Les 3. Alleen kan je niks, je moet het samen doen (Johan Cruijff)
Gemeenten moeten oog hebben voor maatschappelijke, zorginhoudelijke en technologische ontwikkelingen die van invloed zijn op de prijs die zij voor hulp en ondersteuning betalen. Door een volwaardig partnerschap aan te gaan met aanbieders ontstaat hier beter zicht op. Daarnaast vergroot het de transparantie in de historische kostenopbouw en sturingsmechanismen van aanbieders.
Bijvoorbeeld bij het kostprijselement ‘productiviteit’, waar onderstaande ontwikkelingen een rol spelen:
- Voorkom een te smalle definitie van productiviteit. Denk bijvoorbeeld ook aan casusoverleg, regievoering en consultatie van experts.
- Een vraagstuk is de inzet van e-health. Dit wordt niet altijd vergoed als een productieve minuutm maar is wel zinvolle zorg. Dit vraagt een andere blik op de definitie van productief werk.
- Kijk naar het geheel: doordat bijvoorbeeld steeds meer sprake is van zelfsturing neemt de overhead af, maar de directe cliënttijd van professionals komt onder druk doordat meer organisatietaken nodig zijn. Het normeren van productiviteit alleen doet daarom geen recht aan het totaal.
Partnerschap met aanbieders vormt het fundament voor meerjarige afspraken over innovatie en vernieuwing. Hiermee ligt een stevige basis in het verschiet voor langdurige samenwerking.
Martijn van der Steen en Danny Smolders
KPMG