Echter, de veranderingen betekenen ook in meer of mindere mate iets voor de zorg-organisaties. En dat vooruitzicht staat bol van risico’s en gepercipieerde nadelen; veranderingen schuren regelmatig met het eigen belang. Hoe we met die pijn omgaan, wordt bepalend in welke mate de sector veranderingsbereid gaat zijn én de transformaties lukken.
Transitie en transitiepijn
Transities zijn grote maatschappelijke veranderingen, op systemisch niveau, zodat ze een brede impact hebben op de actoren, de regels en de werkwijzen. Volgens de transitietheorie heb je dan grofweg twee soorten spelers. 1) Zij die in het huidige landschap dominant zijn, ofwel het huidige regime. 2) Spelers die al een voorschot nemen op het gebruikelijke, die de transitie belichaamt. Een voorbode van het nieuwe regime. Partijen van het huidige regime hebben vaak huiver van de transitie, omdat ze het niet gewend zijn. Omdat ze hun positie en verdienmodel danken aan de spelregels van het huidige regime. En omdat de processen er (vaak al jaren of decennia) op zijn ingesteld. We noemen dit fenomeen transitiepijn, en wanneer het om organisaties gaat, noemen we dat institutionele transitiepijn.
Transitiepijn kan tal van effecten hebben binnen het huidige regime. Het is heel denkbaar dat er toch vanwege de pijn een vorm van ‘verzet’ komt. Dergelijke pijn leidt tot onzekerheid en eventueel zelfs angst; men kijkt niet er naar uit om te moeten presteren in een andere omstandigheid dan gewend. Soms leidt het zelfs tot een existentiële crisis. Er zijn maar weinigen die geen toekomst voorzien met louter hernieuwbare energie. Voor Shell en andere spelers is deze toekomst lastig voor te stellen. Laat staan zich er op aan te passen. Dit terwijl zij juist de organisaties zijn die de verandering kunnen realiseren. Dit voorbeeld is exemplarisch voor wat de transitieparadox genoemd kan worden. Zij die de mogelijkheid hebben de transitie vorm te geven (bijvoorbeeld door het hebben van kapitaal en kennis), hebben vaak het minste belang bij de transitie.
Transitiepijn in de zorg
Ook in de zorg zien we dit fenomeen. De veranderingen – zoals juiste zorg op de juiste plek – hebben veranderingen tot gevolg van het huidige normaal. En daarmee op de positie van de organisaties. Die kunnen een soortgelijk, maar wellicht subtieler of minder zichtbaar, effect hebben als bij Shell. Overigens. Dat is geenszins een verwijt, maar een constatering. Transitiepijn is eigenlijk altijd aanwezig wanneer er transities zijn, niet alleen institutioneel, maar ook maatschappelijk, en ook bij kleinere veranderingen. Een mooi maatschappelijk fenomeen is het langzaam verdwijnen van zwarte piet rond het sinterklaasfeest. De pijn uit zich hier door het ervaren verlies van een traditie en daarmee dat het zelfs schuurt met de ervaren nationale identiteit. En dat over het algemeen gesnapt wordt dat de kleur van piet natuurlijk niet als aanstootgevend mag zijn.
Wanneer transformaties betekenen dat een deel van de patiënten ergens anders geholpen kunnen worden (bijvoorbeeld in de wijk in plaats van in het ziekenhuis), of dat de inzet van jouw professionals minder kan zijn (door technologie of informele zorg) of dat een deel van je dienstverlening naar een aanvullend pakket gaat (en je hoopt dat de ‘markt’ niet te klein wordt), heeft dat allemaal effect op je bedrijfsmodel. Op zijn minst worden meer risico’s geïntroduceerd waartoe je je dient te verhouden. De negatieve ontwikkeling van de risico’s zijn voer voor transitiepijn en de effecten zijn zichtbaar.
Domeinoverstijgende projecten
Zo is bij ‘hospital at home’-trajecten een essentiële bijdrage weggelegd voor ziekenhuizen, al verschuift de zorg van het ziekenhuis naar de wijkverpleging. Dat heeft negatieve consequenties voor de omzet van het ziekenhuis. Dat wordt vaak genoemd als motief er toch niet aan mee te doen en hierdoor zijn deze zorgpaden veel minder aanwezig dan zou kunnen, terwijl het weldegelijk het collectieve belang dient. Veel domeinoverstijgende projecten betekenen immers ook een verschuiving van middelen en dat betekent altijd een extra risico, zelfs jouw kosten dalen.
Geregeld horen we ook waarom gemeenten niet heel actief zijn om woningen voor kwetsbare ouderen te programmeren, omdat dat betekent dat het een aanzuigende werking heeft op die doelgroep naar de gemeente, met een extra beroep op de WMO.
Recent in Skipr lazen we ook dat men nu minder meedoet in regionale coördinatie en afstemming omdat IZA voor nieuwe verhoudingen zorgt. Bestuurders moeten kiezen waar ze aansluiten en zijn beducht dat regionale overlegtafels van tanende waarde wordt. Terwijl afstemming juist zo wezenlijk is, zien we meer huiver aan te sluiten.
Het nieuwe zonder het oude los te laten, is weleens innoflatie genoemd. Maar hier gaat het ook om het nieuwe te faciliteren en zelfs daarmee te versnellen. Bij het voorbeeld van de gemeente hiervoor treedt er dus vertraging, terwijl er geen verpleeghuizen meer worden gebouwd en we kunnen wachten tot schrijnende gevallen achter de voordeur in niet passende woningen fors gaan toenemen. Of zoals in het eerste voorbeeld dat arbeidsbesparende initiatieven worden tegengehouden.
Ombouwcomfort
Pijn negeren is in ieder geval een nederlagenstrategie. In de economie is Schumpeter’s theorie van ‘creative destruction’ bekend. Daarbij wordt het nieuwe modelmatig zo krachtig dat het oude daadwerkelijk obsoleet wordt en verdwijnt. In de transitietheorie spreekt men wat vriendelijker over ‘uitfaseren’. In de zorgpraktijk gaat transitie niet lukken zonder dat de bestaande spelers zich transformeren en zich voegen naar de regels en de usance van het nieuwe regime. Dat houdt in dat het ‘risico van de aanpassing’ kleiner wordt ingeschat dan het ‘verlangen of urgentie van de gewenste verandering’.
Transitie vanuit bestaande spelers maakt de doorzettingsmacht beschikbaar om het nieuwe regime met tempo te realiseren. Iedereen – en de maatschappij voorop – heeft belang bij een zoveel mogelijk gemanagede transitie. Niet een verandering die tot stand komt door vele microrampen, hoge transitiekosten en lange periode van verandering. Dat kan alleen met de bestaande spelers. Die zullen enige ‘ombouwcomfort’ moeten ervaren. We zien dat de huidige transformatie-plannen en dialoog daarover veel te weinig gericht is op het erkennen van de pijn en het comfort bieden om zich tot het nieuwe regime te verhouden. Sterker, hoe wij omgaan met transitiepijn in de samenleving in het algemeen en de zorg in het bijzonder, gaat de belangrijkste succesfactor zijn in de noodzakelijke transities. Slimme plannen, gadgets, data-uitwisseling, meer informele zorg zijn allemaal belangrijk, maar van weinig waarde als we de transitiepijn niet serieus nemen en daarnaar acteren.
Frido Kraanen is bestuurder bij ouderenzorgorganisatie Omring en visiting practitioner bij Drift (EUR), waar hij onderzoek doet naar transitiepijn
Thomas Hoyng
Beste Frido,
Een mooi geschreven opiniestuk.
Een paar opmerkingen over creatieve distructie en institutionele transitiepijn.
Creatieve distructie zegt eigenlijk dat tijdelijke overwinsten door technische innovatie leiden tot economische groei. Het gaat uit van een financieel risico- en beloningsmodel (risk and reward) en de een lage drempel voor toetreding van nieuwe spelers op een vrije markt.
In onze maatschappelijk georganiseerde zorg is dat marktmodel volledig uitgeschakeld door financiële arrangementen en het werken met vele vormen van subsidies. Nieuwe spelers hebben haast geen kans tot toetreding en institutionele spelers worden gevraagd om anders te gaan werken zonder prikkels voor overwinsten. Volgens Schumpeter dus een model dat is gedoemd om te mislukken.
Zo somber zou ik het echter niet zien. We moeten wel nieuwe financiële arrangementen bedenken die institutionele spelers verleiden om anders te gaan werken. We zouden kunnen denken aan meerjarige regionale budgettering met een gezamenlijk belang om hier het maximale uit te halen. Bijvoorbeeld doordat financiële overschotten in de regio mogen worden geïnvesteerd en oplopende tekorten leiden tot nieuw management en regie.
Nu staan de financiële prikkels in de regio verkeerd.
Iedere speler gaat voor zijn eigen financiële gezondheid, minimaliseert de financiële vernieuwingsrisico’s, maximaliseert de subsidiestromen en maximaliseert tot slot haar omzet voor de broodnodige minimale financiële marge. Inderdaad een model dat gedoemd is te mislukken.
Dus een pleidooi om de institutionele transitiepijn om te zetten in ombouwcomfort door een serieuze herziening van onze financieringskaders van sectoren naar regio’s met sterke regionale aansturing.