Zorgverzekeraars wijzen ons er in de inkoopgesprekken vaak op dat zorgaanbieders ook zelf aan het oplossen van hun problemen kunnen werken. Niet altijd is de zorgverzekeraar aan zet. Daar zit op zich wat in. Met innovatie, ondernemerschap, technologie en wie weet zelfs ooit lagere administratieve lasten kun je best wat bereiken. Het bijzondere is alleen dat dit voor zorgverzekeraars zelf niet lijkt te gelden. Als de zorgverzekeraar een probleem heeft is de aanbieder óók aan zet. Dat is wat veel van het goede.
Wat is er aan de hand? In 2014 is het eerstelijnsakkoord gesloten. Zorgaanbieders, zorgverzekeraars, patiënten en professionals maakten afspraken met de overheid om de eerste lijn te versterken. Een logische gedachte, noodzakelijk om in de hele zorg de gewenste kostenbeheersing te realiseren. Het stelde de overheid ook in staat akkoorden te sluiten met de medisch specialistische zorg, ggz en langdurige zorg over beheerste kostenontwikkeling, substitutie en hervormingen.
Nu, drie jaar later, staan we aan de vooravond van nieuwe akkoorden. De kostenbeheersing is een succes geweest, liet de Rekenkamer zien in haar onlangs verschenen rapport. De investeringen in de eerste lijn en de inhoudelijke ontwikkelingen zijn echter nauwelijks gerealiseerd. Door de transities in de ouderenzorg, de ggz en de jeugdzorg komt een deel van de patiënten met complexe aandoeningen in problemen. Zij krijgen niet de zorg die zij nodig hebben en zowel de eerste als tweede lijn staan daardoor onder druk. Het loopt de huisartsen inmiddels over de schoenen. Het piept en kraakt en ook avond-, nacht-, en weekenddiensten zijn niet meer te doen met deze drukte. Iedereen is het er inmiddels over eens dat er meer tijd moet komen voor patiënten en er geïnvesteerd moet worden in organisatie, infrastructuur en praktijkmanagement.
Investeringen
Nu zijn het demissionaire tijden en hebben we inmiddels van kabinet en Tweede Kamer begrepen dat grote investeringen moeten wachten tot het nieuwe kabinet er is. Maar ook binnen het huidige kader zouden we in 2018 al een stap kunnen zetten. Doordat zorgverzekeraars budget voor de huisartsenzorg niet uitgeven en veel huisartsen het té druk hebben om nieuwe initiatieven te ontwikkelen bleef er over 2016 immers 139 miljoen euro (bron: Vektis en Zorginstituut) op de plank liggen. Appeltje-eitje zou je denken: investeer dit geld daar waar het voor was bestemd, de huisartsenzorg. Er zijn meer huisartsen en personeel nodig om meer tijd voor de patiënt te creëren.
Maar dan gebeurt er iets vreemds. Want in de inkoopgesprekken met de zorgverzekeraars bieden zij geen ruimte. Volgens hen is er geen onderbesteding. Hun premie is gebaseerd op de echte kosten. Zij beweren dat zij bij het jaarlijks vaststellen van hun premie geen rekening kunnen houden met die aantoonbare onderbesteding. Premieverhoging zou niet mogelijk zijn omdat de koopkracht van de burger in gevaar komt. En ze komen al tekort.
Reserves
Die redenering gaat toch echt mank. De overheid bepaalt het kader en gaat over de koopkracht toch? Het is hoog tijd dat de zorgverzekeraars hun veel te hoge reserves teruggeven aan de premiebetalers, is de geldende opinie. En diezelfde zorgverzekeraars hebben hun handtekening gezet onder het huidige hoofdlijnenakkoord, de inhoudelijke agenda en het financiële kader. Kortom: dit probleem moeten de verzekeraars echt zelf oplossen. Dat zal ook moeten om de kosten in de hele zorg te kunnen beheersen. Dat kan niet ook nog rücksichtslos op het overvolle bord van de eerste lijn worden gelegd.