Op 17 januari 2020 heeft de Hoge Raad een opmerkelijke uitspraak gedaan in een geschil tussen de fiscus en een vennootschap die multidisciplinaire zorg voor patiënten organiseert en coördineert in het kader van chronische aandoeningen, zoals diabetes en COPD. Deze ketenzorg houdt in dat op de patiënt afgestemde diensten worden verleend door meerdere zorgverleners zoals huisartsen, verpleegkundigen, diëtisten, podotherapeuten en medisch specialisten.
Hoofd- en onderaannemers
Ketenzorg wordt op basis van NZa-beleidsregels integraal bekostigd door zorgverzekeraars. De vennootschap die de zorg coördineert is dan hoofdaannemer en zoekt er onderaannemers bij. De hoofdaannemer organiseert de zorg en de onderaannemers zijn medisch eindverantwoordelijk. De hoofdaannemer sluit met het oog op die integrale bekostiging overeenkomsten met de zorgverzekeraars, waarin de hoofdaannemer zich ertoe verbindt om aan patiënten ketenzorg te verlenen en daartoe passende zorgverleners als onderaannemer te contracteren.
De hoofdaannemer declareert een DBC-tarief bij de zorgverzekeraar, welk tarief bestaat uit een zorgcomponent en een overheadcomponent. Tussen de fiscus en de hoofdaannemer was niet in geschil dat de zorgcomponent vrijgesteld is van btw. Het geschil ging over de overheadcomponent.
Btw-vrijstelling
Uit eerdere jurisprudentie blijkt dat voor toepassing van de btw-vrijstelling vereist is dat de verrichte dienst naar zijn aard de bescherming van de gezondheid of genezing door middel van behandeling van ziekten tot doel heeft, dan wel dat die dienst een wezenlijk, inherent en onafscheidbaar deel is van een procedé dat in zijn geheel een therapeutisch doel heeft. Indien daarvan geen sprake is, kan de btw-vrijstelling niet worden toegepast en dient ‘gewoon’ btw te worden betaald over die dienst.
Het gerechtshof had geoordeeld dat de overheadcomponent in deze casus niet valt onder de vrijstelling van artikel 11, lid 1, letter g van de Wet op de omzetbelasting. De vergoeding voor de overhead-component was volgens het hof een vergoeding voor de generieke component van de dienstverlening, waarmee de organisatiestructuur en kwaliteitscyclus wordt gewaarborgd.
De Advocaat-Generaal die de Hoge Raad adviseert zag in de overheadcomponent wel een verband met de zorg en meende dat die daarom dan ook onder de vrijstelling zou moeten vallen. De Hoge Raad denkt daar anders over. De overheadcomponent staat los van de zorg en is gewoon btw-belast.
Bittere pil
Voor zorggroepen is dit een bittere pil. Want de kosten worden nu alleen maar hoger. En aangezien het gaat om zorg die doorgaans onder de basisverzekering valt, voelt het toch als nodeloos geld rondpompen.
Let wel: voor de geboortezorg bestaat wel een uitzondering. Daar geldt een vrijstelling voor sociaal-culturele instellingen en sinds 1 januari 2016 valt de bekostiging van geboortezorg in een keten inclusief de overheadcomponent onder de vrijstelling.
Het maakt maar weer eens duidelijk dat de fiscaliteit grillig is en niet direct aansluit bij de maatschappelijke behoefte. Het zou goed zijn als VWS en Financiën zich eens over dit dossier gaan buigen. Want als je de juiste zorg op de juiste plek via multidisciplinaire samenwerking wilt bevorderen, moet je vooral niet dit soort remmende en ontmoedigende factoren hebben.
Lex Geerts
Eldermans | Geerts advocaten
Maria van Helden
Beste Skipr, één passage in deze blog klopt niet. Sinds 2016 valt niet alleen de bekostiging van geboortezorg onder een vrijstelling, maar ook voor multicisciplinaire eerstelijnszorg (de coordinatiediensten die in dit artikel worden beschreven dus). Onderstaande uitspraak geldt daarmee tot en met 2015.
RCH Midden-Brabant
Beste Maria heel goed om deze nuancering aan te brengen bij het commentaar van Lex. Vanaf 1 januari 2016 vallen samenwerkingsverbanden die met de beleidsregels van de NZa te maken hebben onder de sociaal culturele vrijstelling, waardoor de overheadcomponent (geld wat de verzekeraar aan zorggroepen geeft voor coördinatietaken) is vrijgesteld van BTW. Waar de zaak van de zorggroep tegen de Belastingdienst over ging was de principiële vraag of er een medische vrijstelling van toepassing zou zijn, waardoor een zorggroep gelijk gesteld kan worden met een ziekenhuis of huisartsendienstenstructuur. Belanghebbende zorggroep, adviseurs en met hen de Advocaat Generaal kwamen tot de conclusie, dat dit wel zo was, mede omdat de patiënt in hun redenering naast een relatie met de zorgaanbieder ook een overeenkomst heeft met de zorggroep. Daarin gaat de Hoge Raad dus niet mee, in lijn zoals eerder hof en rechtbank hebben geconcludeerd. Voor de praktijk veranderd er dus na dit arrest dus niet veel voor zorggroepen als het gaat over de jaren na 2015. En ook niet onbelangrijk de bedragen die naar zorggroepen(zullen) gaan in kader van de O&I (organisatie en infrastructuur) vallen in hetzelfde regime en zijn dus vrij van BTW als de zorgverzekeraars geld overboeken naar de zorggroep. Dat er verder nog genoeg fiscale voetangels en klemmen zijn is helaas ook een feit. Het laatste woord is dan ook zeker niet gesproken.