Kamerleden gebruiken te pas en te onpas de term ‘eigen regie’. Ze beseffen niet dat ze de zorg zo extra belasten.
Deze maanden wordt het wetsontwerp Wet Langdurige Zorg (WLZ) door het parlement geloodst. Een hele klus voor de staatssecretaris. Maar het zal hem wel lukken, daar is geen twijfel over.
Interessant is de wijze waarop Kamerleden omgaan met de mate waarin ze ‘eigen regie’ willen opnemen in de wet. Eigen regie is sinds enige tijd een veelgebruikte term in de zorg, die wil aangeven dat ook degene die de zorg vraagt een krachtige stem heeft in het zorgproces. Zo hoort dat.
Nuttig
Waar het mis gaat in de discussies in de Kamer, is het populisme van die Kamer om de term te pas en te ompas te gebruiken en de bewindslieden én de sector te belasten met een vorm van zorg verlenen die doorschiet ten aanzien van de eigen regie. Bewindslieden gaan voorbij aan diverse aspecten van het zorgproces waarbij het maar de vraag is of eigen regie nuttig en gewenst is.
Grote groep
Neem nu de WLZ. Alleen degenen die echt zwaardere zorg nodig hebben, zullen vanuit deze wet de zorg geleverd krijgen. Veel mensen met die zwaardere zorgvraag kunnen inderdaad een vorm van eigen regie inbrengen en hun eigen wensen bespreken met degene die de zorg verleent. Maar onder die wet vallen ook mensen die geen eigen regie kunnen voeren of hun wensen kenbaar kunnen maken. Het is een relatief grote groep mensen die met een groot professioneel en ervaren inzicht van de zorgverlener een bepaald leven kan leiden binnen de grenzen van een handicap. Dan gaan ervaring en professionaliteit boven de noodzaak van eigen regie.
Schaden
Bij specifieke patiënten in de curatieve en langdurige GGZ is het ook de vraag in welke mate de zorgverlener de eigen regie van de patiënt een plaats kan geven. Veel patiënten hebben gebrek aan eigen inzicht en eigen regie zou een beoogd zorgproces wel eens kunnen schaden. Het in deze sector bepalen van de mate van eigen inzicht is zelfs voor de professional geen sinecure. Met de druk op eigen regie leggen de beleidsmakers een grote druk op de schouders van de zorgverleners in deze sector.
Eigen zorgplan
In de discussie over de WLZ brengen Kamerleden ook de wens in om cliënten een eigen zorgplan te laten schrijven en dat dan te bespreken met de zorgverlener. Er ligt dan een document dat wel eens een formele werking zou kunnen krijgen, waarschijnlijke een wat langere termijn omvat en dus diepgaand inzicht vergt in eigen lichaam en geest en de diverse mogelijkheden die een zorgproces kan bieden.
Dit gaat erg ver. Waarschijnlijk hebben Kamerleden weinig inzicht in de dagelijkse praktijk van het bieden van zorg aan kwetsbare mensen. Ook hier schieten ze door. De groep die (al dan niet met hulp van anderen) een eigen zorgplan kan maken, is niet zo groot als de Kamer denkt. Er zitten veel kwetsbare mensen in de WLZ.
Samenspraak
Zowel in de curatieve eerste en tweede lijn zorg als de intramurale zorg wordt zorg verleend door een professional in samenspraak met de patiënt/cliënt/bewoner. Samenspraak is wel het minste dat een professional kan bieden. Maar er zit een (soms heel groot) gat tussen de professional en degene die zorg nodig heeft.
Dat kennis- en ervaringsverschil legt een grote druk op zorgvrager en professional. In veel gevallen leunt de zorgvrager op de kennis en ervaring van de professional, neemt die serieus en handelt conform die inzichten. De grenzen van eigen regie zijn dan ook moeilijk aan te geven. Het aanvoelen van de mate waarin een zorgvraag al dan niet diep met een cliënt kan worden besproken is een vak op zich.
Naaste omgeving
Ten slotte: in die situaties waarin de zorgvrager de eigen regie niet of niet in voldoende mate tot uiting kan brengen, wordt de naaste omgeving een grote rol toegedicht. Samen met de zorgvrager worden zij geacht de eigen regie van de cliënt een plaats te geven in het zorgproces. Naaste omgeving kan iedereen zijn: familie, vrienden, buren; wie dan ook. Aan hun kwaliteit van inbreng en ondersteuning kunnen geen eisen worden gesteld. Ook in deze situaties wordt dus een grote last op de zorgverlener gelegd om de mate van inbreng van de ‘naaste’ te verbinden met de zorg die wordt beoogd.
Daarbij moeten zorgverleners zich er misschien ook van vergewissen of de familie, vrienden of buren wel dié positie hebben die hen als vertegenwoordiger van de zorgvrager deelgenoot kan maken van het zorgproces. Formeel, juridisch en materieel levert dat nog wel wat discussiepunten op.
De mogelijkheden en de noodzaak van eigen regie moeten zeker niet beperkt worden, maar het is wel belangrijk een beeld te geven van de complexiteit van dat fenomeen. Kamerleden walsen daar blijkbaar gemakshalve overheen.