Het jaar 2015 zat achter de keukentafel; 2014 had op de valreep zijn bureau van de hand gedaan om nog bij te dragen aan de fors oplopende implementatiekosten van de modernisering van de (langdurige) zorg.
Kosten noch moeite waren gespaard om de overheveling van taken en bevoegdheden naar gemeenten en zorgverzekeraars per 1 januari 2015 te realiseren en het was nog gelukt ook. Een huzarenstukje. Voor 2015 de uitdaging te voorkomen dat de voorspelde zachte landing uit zou lopen op een crash met de praktijk van alle dag.
Haagse bruin
Het overdrachtsdossier doorbladerend, was duidelijk, dat zijn voorgangers ook 2013 al tot de conclusie waren gekomen dat ‘Haagse bruin’ het stelsel voor de langdurige zorg niet langer kon trekken. Het beroep op de wettelijk verankerde rechten op zorg had zo’n vlucht genomen dat een ‘faillissement’ dreigde. Hoewel over deze analyse de meningen verdeeld waren, was gekozen voor een ‘doorstart’ en niet voor reparatie van het bestaande stelsel.
Alleen al een kwart bezuinigen zou politieke zelfmoord zijn. Overnamekandidaten stonden te popelen en waren tevreden met een aanzienlijk lager budget. Er ontstonden zelfs ruzies over wie wat van de koek mocht overnemen. Zijn voorganger wist als geen ander dat je zo’n kans maar één keer kreeg. Dat daarvoor stad en land afgereisd moest worden en de bij tijd en wijle hoog oplopende gemoederen gesust met een flinke portie smeergeld in de achterzak, nam 2014 graag op de koop toe.
Halve waarheid
De gemeenten werden verantwoordelijk voor alle jeugdzorg, van de meest laagdrempelige tot de zwaarste gesloten. Kortom: één wet, één gezin, één plan moest een einde maken aan langs elkaar heen werkende hulpverleners en financiers. Voor mensen met een beperking en/of op leeftijd die op zorg aangewezen waren, kwam er een herverkaveling over maar liefst drie wetten. De gemeenten werden verantwoordelijk voor alles wat geen zorg was en de zorgverzekeraars voor de zorg thuis.
Voor de langdurige zorg moest een stevig schot in de regelgeving voorkomen dat mensen al te snel en wie weet tegen hun zin werden ‘opgenomen’. Wijkteams moesten voor hulpverleners het trefpunt worden en voorkomen dat bij zorgbehoevenden na het op de koffie komen aan de keukentafel de deur werd platgelopen. Een rode draad in termen van een concept was er niet of het moest zijn de in de slogan ‘Nederland verandert, de zorg verandert mee’ verpakte halve waarheid.
Stresstest
De gemeenten als ‘overnamekandidaten’ moesten met het oog op de decentralisatie wel, zo was verordonneerd, opschalen tot 100.000 plus. Dat laatste was bij een voornemen gebleven want de voortvarendheid in de zorg was aan het binnenlands bestuur niet besteed. Het idee om gemeenten aan een stresstest te onderwerpen, werd onmiddellijk als onbruikbaar van de hand gewezen. Ingewijden wisten ook wel zonder die test dat een groot aantal gemeenten er niet klaar voor was. Monitorende autoriteiten en tien vingers aan de pols pasten beter in de invoeringsstrategie. En tot slot mocht ook wel eens gezegd worden, dat 2014 bij al zijn plannen zichzelf niet had ontzien. De bezuinigingen van pakweg een kwart waren ‘klein bier’ bij de voorziene twee-derde teruggang van de eigen aanhang.
Wat niet weet, wat niet deert
Het ‘slagveld’ overziend, was moeilijk te voorspellen hoe de veranderingen uit zouden pakken. 2015 liet een paar scenario’s de revue passeren om vervolgens tot de conclusie te komen dat waarschijnlijk ook nu weer de aloude politieke wijsheid “als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan” opgeld zou doen.
Ongetwijfeld zou er in het begin van het nieuwe jaar transitieleed zijn. Mensen tussen wal en schip, overdrachtsproblemen, administratieve chaos en verborgen leed. De eerste categorie zou desnoods met behulp van Nieuwsuur snel worden geholpen en de laatste was binnen het systeem als ‘wat niet weet wat niet deert’ gelabeld. Alles wat met de ‘techniek’ had te maken, zou worden opgelost, al zou het tijd en euro’s vergen.
Wat is de vraag?
Interessanter was de vraag of de professionals zich door de stelselwijziging zouden laten gezeggen. Zou het motto “één gezin, één plan” de vraag om jeugdzorg inperken of zou het wijkteam de vraag aanjagen? Zou aan de keukentafel de maximale inzet van mantelzorg en burenhulp het gesprek domineren of de passie van een hulpverlener om de kwaliteit van de zorg te optimaliseren? Zou de huisarts een cliënt waarvoor de thuiszorg niet meer volstaat en eenzaamheid de dagen lang maakt, doorverwijzen naar een instelling of zich afvragen of het gemeentebeleid moest worden aangepast? Zou voor de wijkverpleegkundige de niet meer passende woonsituatie aanleiding zijn een indicatie voor intramurale zorg aan te vragen? En zou de indicatiesteller met de Wet langdurige zorg in de hand het oordeel van de professional negeren of door de bril van de vermeende afwenteling de aanvragen beoordelen? In de zorg zou ook na deze stelselwijziging de vraag naar “Wat is de vraag?” boven de markt blijven hangen.
Desnoods een AMvB
De conclusie voor 2015 was: even niks doen. De professionals waren eerst aan zet. De ervaring had geleerd dat bij gebrek aan lichte vormen van zorg de druk als vanzelf op de zwaardere zorg kwam te liggen. De omschrijving van het recht op zorg in artikel 3 van de Wet langdurige zorg bood meer ruimte dan de indruk die gewekt werd en pakketten (volledig of modulair) of een persoonsgebonden budget maakten intensieve zorg thuis mogelijk. Enige relativering bij de kosten was ook op zijn plaats. Het vorige kabinet Rutte trok één miljard extra uit om de ‘schrijnende achterstand’ weg te werken, dus wie weet klotsten bij het volgende kabinet Rutte de euro’s tegen de plinten. En desnoods, de wet maakte dat mogelijkheid, kon bij AMvB “aard en omvang van de verzekerde zorg” nader worden geregeld.
Feesten en partijen
Niks doen gold ook voor het binnenlands bestuur al was het maar omdat daarmee aan ieders verwachting werd voldaan. Met een beetje geluk had 2015 meer tijd dan zijn voorganger voor ‘feesten en partijen’.
Gerard van Pijkeren