We staan voor een grote maatschappelijke omwenteling: kinderen die nu geboren worden, worden gemiddeld 100. En die levensverwachting stijgt door. De recente verwachting is al bijgesteld naar 90 jaar en 100 jarigen zijn de snelst groeiende leeftijdsgroep. Of we willen of niet: we gaan langer leven, dus langer werken en later met pensioen. We gaan langer zorgen en we wonen langer zelfstandig. Deze omwenteling vraagt nieuwe antwoorden op nieuwe vragen.
Ten opzichte van een levensverwachting van 70 (realiteit in 1960) leven we maar liefst 262.000 uur langer. Wat gaan we daarmee doen? Hoe gaan we dat verzilveren? Over niet al te lange tijd ben je pas op de helft als je vijftig wordt. Hoe gaan we dat potentieel benutten?
In de Verenigde Staten, Groot-Brittanië en Frankrijk zien we dat de discussie over een bevolking die structureel én ouder wordt én langer gezond blijft voorzichtig op gang komt. Met het boek ‘The 100 year life’ schetsen economen Lynda Gratton en Andrew Scott een beeld van een samenleving waarin mensen 100 jaar en ouder worden. Denk alleen al aan de vraag hoe we in ons levensonderhoud gaan voorzien als we niet (volgens de formule in de huidige AOW) tot 76 jaar en negen maanden betaald werk willen verrichten.
Tegelijkertijd kun je je afvragen of eerder pensioneren niet een onnodige afschrijving van kennis, ervaring en manuren is, wanneer de resterende levenstijd nog steeds bijna 25 jaar bedraagt. Nu al is Nederland Europees kampioen vrijwilligerswerk, en ik denk dat die levensinvulling in onze toekomstige economie geen keuze meer zal zijn, maar een feit.
Wat gaan we doen om de gezondheidszorg betaalbaar te houden wanneer het aantal 80-plussers tot 2050 verviervoudigt? Nu al groeit ook de groep kwetsbare ouderen, die een groter beroep doen op de voorzieningen en een hele andere vraag hebben naar wonen, zorg en ondersteuning. En wat doen we met een werknemersbestand dat steeds ouder wordt.
In 2011 al opende BMW in het Beierse Dingolfing een nieuwe montagehal die speciaal is aangepast voor de oudere werknemers van de autofabrikant. Want de ‘oudere werknemer’ mag nu misschien niet zo populair zijn, in de 2030 zijn er evenveel 50-plussers als 50-minners en vertegenwoordigt hij de meerderheid van de werkenden.
Maar ook alle voorzieningen staan ter discussie wanneer de levensverwachting zo dramatisch toeneemt: arbeidsmarkt, informele hulp en vrijwilligerswerk, zorg en medische technologie, sociale zekerheid, zelfs de beloften die gedaan worden op de huwelijksdag. Er komt een eind aan het leven dat in de drie fasen van opleiding, werken, pensionering verloopt. Je kunt niet ineens chirurg zijn, maar de ‘oude’ loopbaan kan opmaat kan zijn voor een heel nieuwe. Een leven lang leren wordt een must, want we weten nu al dat de stratenmaker versleten is wanneer hij tegen de 60 loopt en dus veel eerder moet omscholen als hij gezond zijn pensioenleeftijd wil halen.
Vraagstukken die we met elkaar moeten oplossen en die stevige en breed georiënteerde belangenbehartiging vereisen. Al deze overwegingen liggen aan de basis van onze beslissing om opnieuw toe te treden tot ‘het polderoverleg’, waarmee Nederland eerdere grote veranderingen het hoofd heeft geboden.
Nu werk en inkomen steeds inniger vervlochten zijn met zorg voor elkaar en voor een ander, je woonsituatie en langdurige zorg, moeten sociaal-economische partners het voortouw nemen. En we willen dat ook ánders doen: op basis van inhoud. We gaan voor het algemeen belang, en niet voor institutiebelang. We willen weg van het systeemdenken, en mens daadwerkelijk als uitgangspunt nemen. Wij staan er klaar voor.
Directeur-bestuurder van ANBO