De Volkskrant publiceerde onlangs een stuk over een echtpaar van ruim 70 jaar dat niet langer kon zorgen voor hun demente buurvrouw van 81. Haar zorgvraag was met de jaren geleidelijk steeds meer toegenomen, tot op het punt dat de zorg te zwaar werd voor het bejaarde stel.
In dit verhaal vallen twee dingen op. Enerzijds is het natuurlijk mooi om te lezen hoe deze twee mantelzorgers, zelf ook niet meer de jongsten, ervoor zorgen dat iemand thuis zo normaal mogelijk haar leven kan leiden. Anderzijds is er door de toegenomen zorgvraag echter een onwerkbare situatie ontstaan, die er uiteindelijk in resulteert dat de mantelzorgers er zelf bijna aan onderdoor gaan. En voor dat laatste moeten we, met zijn allen echt waken!
In Nederland kijken we zo goed mogelijk naar de zorg die iemand nodig heeft, met (mede) als doel diegene een zo normaal mogelijk leven te laten leiden. In de praktijk willen wij bijvoorbeeld dat oudere, zelfstandig wonende mensen dicht bij huis met zo licht mogelijke zorg opgevangen worden. Voor deze mensen is een samenhangend integraal zorg- en ondersteuningsaanbod belangrijk.
Dit vereist enerzijds samenwerking en inspanning van verschillende zorgverleners, zoals (huis)artsen, paramedici, thuiszorgmedewerkers en wijkverpleegkundigen. Anderzijds is een goed sociaal netwerk essentieel om deze zorg goed te organiseren, oftewel: de informele zorg moet minstens zo goed geregeld zijn.
We ontkomen in deze constructie niet aan de vraag: wanneer is de grens van die informele zorgverlener bereikt? En in hoeverre is het ethisch verantwoord om die beslissing bij de mantelzorger zelf neer te leggen? Hoe dan ook kunnen we onszelf niet ontslaan van de verplichting om naar het welzijn van de mantelzorger te kijken.
Vertrouwen
Toenemende tekorten aan zorgverleners, zoals (wijk)verpleegkundigen, maakt behoefte aan sociale netwerken ook groter. In ‘De sociale staat van Nederland’ (2017) beschrijft het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat wordt verondersteld dat informele zorg de formele zorg aan het vervangen is. Ook in het huidige regeerakkoord is dit, als het bijvoorbeeld gaat om de ouderenzorg, wel een uitgangspunt: “Mensen moeten kunnen vertrouwen op goede zorg thuis en steun voor hun mantelzorgers.” Het is echter zeer de vraag of er wel voldoende informele zorg beschikbaar en bereikbaar is om sociale netwerken op te zetten en/of te behouden.
Maar kunnen mensen ook vertrouwen op deze goede zorg? Gezien de trend in de samenleving op het gebied van sociale participatie is het misschien niet logisch dat we dat doen. In ‘Bowling alone’ (2000) beschrijft Robert Putnam al het verval van het sociaal kapitaal. Het sociaal kapitaal is een belangrijke voedingsbodem voor gemeenschapsactiviteiten, sociale steun en participatie. Het sociaal netwerk is hier een belangrijk element van. Ook het SCP beschrijft dat het percentage vrijwilligers in de buren-, bejaarden- en gehandicaptenhulp na 2014 is af- in plaats van toegenomen. Het is, volgens het SCP, nog niet aan de orde om te gaan vertrouwen op meer substitutie van formele door informele zorg.
Dubbele klap
Hier lijkt dus sprake van een spagaat. We verwachten meer van de informele zorg, maar in de praktijk zien we geen toename van participanten én moeten wij waken voor teveel druk op deze belangrijke groep mensen. Als we met dit inzicht niet aan de slag gaan, kunnen we een dubbele klap verwachten. Dan blijft het namelijk niet alleen bij een tekort aan formele zorg (zoals verpleegkundigen), maar onherroepelijk ook aan informele zorg als mantelzorgers.
Het voorkomen (of beperken) van het tekort van informele zorg is lastig, maar niet onmogelijk. We kunnen de zorg an sich en het belang van mantelzorg nog meer promoten, of het minder vrijblijvend maken. Feitelijk kunnen we van alles gaan bedenken, maar zolang fysieke en/of mentale overbelasting van de informele zorgverlener op de loer ligt, blijft het een weinig aanlokkelijke job. Voorlopig verwachten we dus nog maar gewoon veel van iets waarvan eigenlijk niet voldoende is.
René Meijer
Adviseur bij Arteria Consulting