Allereerst is onder de toepassing van de nieuwe code de invulling van het begrip belanghebbenden (voor de zorgorganisatie) verruimd. Ook externe organisaties, zoals een familievereniging of een brancheorganisatie, worden in de code als belanghebbende voor de zorginstelling aangemerkt. De raad van bestuur van een zorginstelling is vanuit de Governancecode 2022 verplicht in dialoog te gaan met deze (externe) belanghebbende organisaties en te bepalen welke invloed zij hebben op het beleid van de zorgorganisatie.
Meer invloed voor (zorg)professionals
Een andere vorm van inspraak die verder wordt uitgewerkt in de vernieuwde code is die van medezeggenschap voor (zorg)professionals. De nieuwe code geeft expliciet aan dat de zorgorganisatie moet waarborgen dat (zorg)professionals invloed kunnen hebben op het beleid dat hen raakt in de dagelijkse beroepsuitoefening, maar ook betrokken worden bij de beleidskeuzes over ‘de zorg van morgen’.
De nieuwe Governancecode Zorg zoekt hier aansluiting bij het ‘Initiatiefwetsvoorstel invloed van zorgverleners’ van de Tweede Kamerleden Ellemeet en Veldman. Met dit wetsvoorstel wordt de ‘Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg’ aangepast. Het uitgangspunt van deze wetswijziging is dat binnen zorginstellingen niets over de vakinhoud en de beroepsontwikkeling van de zorgverlener wordt besloten, zonder deze daarbij te betrekken. Voor verdere invulling van deze inspraak door (zorg)professionals verwijst het wetsvoorstel naar de governancecode, maar deze code geeft niet aan op welke wijze professionals invloed moeten uitoefenen.
Verhouding tot andere medezeggenschap
Uitbreidende medezeggenschap past bij de huidige ontwikkelingen van de bedrijfsvoering in de zorg, waarbij steeds meer deelnemers betrokken worden en een stem krijgen. Daarnaast maken open normen maatwerk voor de diversiteit in zorginstellingen mogelijk.
Toch hoeft het eenvoudigweg verplichten en uitbreiden van inspraak niet altijd het positief beoogde effect te hebben. De (zorg)professional krijgt – evenals in mindere mate de familievereniging of brancheorganisatie – naast de cliëntenraad en de ondernemingsraad een plek aan tafel bij de raad van bestuur als het gaat om belangrijke besluitvorming. Maar hoe de (zorg)professional de rol moet inkleden, of wat de verhouding tussen de wettelijk verplichte medezeggenschap en andere inspraak is, is niet duidelijk.
Waar voor de huidige medezeggenschap bij wet vastgelegd is waarover zij inspraak of stemrecht hebben en dit ook kan worden afgedwongen, zijn de extern belanghebbende en zorgprofessionals afhankelijk van de afspraken die zij hierover maken met de raad van bestuur. Het is ook nog maar de vraag wiens stem straks zwaarder weegt bij advies of instemming over samenvallende onderwerpen.
Het ontbeert de ‘nieuwe’ partijen niet alleen aan duidelijke inspraakrechten, maar ook aan plichten. In tegenstelling tot de wettelijk verankerde medezeggenschap zijn er voor deze nieuwe partijen geen vastgelegde kwaliteitseisen over haar invulling en inspraak. Een adequaat niveau van inspraak of medezeggenschap van deze partijen is zonder enige eisen niet gegarandeerd en valt ook niet af te dwingen door de raad van bestuur.
Duidelijke uitwerking van medezeggenschap gewenst
Al met al heeft de Governancecode Zorg 2022 de omvang en de invloed van belanghebbenden vergroot, zonder hier verder handen en voeten aan te geven. Het is de vraag of hiermee de balans tussen de mogelijkheid van passend maatwerk en borging van kwaliteit van inspraak is gevonden. Vooralsnog lijkt het voornamelijk veel belasting voor bestuurders op te leveren om verschillende typen van inspraak vorm te geven en deze zich goed tot elkaar laten te verhouden.
Het zou goed zijn als brancheorganisaties zich geroepen voelen de invulling van de niet-wettelijk vastgelegde medezeggenschap uit te diepen en daarmee bestuurders, maar ook de Inspectie, eenduidige handvatten te geven hoe dit in goede banen te leiden. Zodat inspraak van belanghebbenden en medezeggenschap ook daadwerkelijk het doel treft waarvoor zij bedoeld is en het niet alleen blijft bij de uitvoering van een verplichte exercitie.