Ik maakte het onlangs weer mee. Een werkrelatie van mij – die we voor het gemak Hans noemen – lag in het ziekenhuis: kanker. ‘We kunnen niets meer voor u doen’. Met deze dodelijke opmerking werd hij eigenlijk medisch, maar vooral ook gevoelsmatig in de steek gelaten. Hij werd ‘ontslagen’, ook al zo’n rotwoord. Je stuurt iemand die erg kwetsbaar is weg, maar waar naar toe? Het bos in? En wat wil hij dan en wat heeft hij te willen?
Hans wilde naar huis, hij was een echte family man. Maar al na een paar dagen bleek dat niet vol te houden. Niet hij, maar zijn vrouw ging eraan onderdoor. Dat betekende dat leven zoals hij het wilde op de plek die hij wilde binnen de kortste keren niet meer thuis was. Thuis zijn werd totaal anders dan hij van tevoren had gedacht en had gewild. Het werd dus een hospice. En vreemd genoeg, dat werd wat hij wilde. Hij bleek ook in dat hospice zichzelf te kunnen zijn. En hij stelde zich open voor anderen om hém te leren kennen. Het werd – naar omstandigheden – een goede tijd.
Bron van zorg
Wat leert dit verhaal? U hoort er twee trends in terug: ‘Leven zoals jij het wilt’ en ‘En wonen op de plek die jij wilt’. Twee trends die voor iedereen herkenbaar zijn. Maar wie is: wie is ‘jij’ in dit geval? De zorgvrager of de zorgdrager? Met die laatste bedoel ik, degene die zorg draagt voor een ander, informeel en professioneel.
Dikwijls is de zorgdrager een bron van zorg, voor de professionele hulpverlening of – zoals bij Hans – voor de zorgvrager zelf. Hij ontdekte dat de druk op zijn vrouw eigenlijk zíjn grootste probleem was. Ook blijkt uit het verhaal dat het antwoord op de vraag wat hij wil niet hetzelfde blijft. Dat werd in het gesprek met elkaar pas echt duidelijk, al was het maar voor dát moment.
Bij goede, persoonsgerichte zorg gaat het er niet alleen om wat jij als zorgvrager wilt, maar ook wat je naasten en wat hulpverleners willen. Daar moet je samen achter zien te komen. Je moet je daarvoor laten kennen en voor anderen openstellen. Dat geldt ook voor zorgverleners. Zorgverleners willen graag een goede relatie met hun cliënten of patiënten en ze willen goed werk. Dat lukt vooral als ze goed in hun vel zitten en zichzelf laten zien, laten kennen. Daarin hebben óók de zorgvragers en hun naasten een rol. Ik zou zelfs zeggen, ze dragen er een verantwoordelijkheid voor.
Relatiegerichte zorg
Als je daarover nadenkt dan is ‘relatiegerichte’ zorg eigenlijk een betere term dan ‘persoonsgerichte’ zorg. Ik verzin dat niet zelf, het is een stroming die enkele tientallen jaren geleden in de Verenigde Staten in ziekenhuiswereld opkwam. Hij is later in Groot-Brittannië door Mike Nolan, een hoogleraar gerontologische verpleging, verder uitgewerkt. Nolan’s kritiek was dat ‘persoonsgerichte zorg’ te veel op autonomie, individualiteit, succesvol ouder worden of succesvol omgaan met beperkingen de nadruk legt. De waarde van kwetsbaarheid en een kwetsbaar en afhankelijk bestaan blijft echter onderbelicht. En daarmee doen we mensen tekort.
Nolan zag dat mensen in de zorg gaan werken omdat ze voor hun cliënten het verschil willen maken. Maar vreemd genoeg leer je in de zorg vaak juist géén verschil te maken. Praktijkvariatie klinkt fout en als je genezing en herstel wilt bereiken, ga je het verschil niet maken in de langdurende zorg. Kijk je echter naar wat je wél in de relatie met een ander kunt betekenen, dan is dat verschil wel degelijk mogelijk, aldus Nolan. Wat je wél kunt bieden is veiligheid op maat, fysiek, psychisch en sociaal, je kunt iemand erbij laten horen, laten voelen dat ie ertoe doet, hem of haar van betekenis laten zijn voor jezelf en voor anderen. Dat zijn belangrijke menselijke waarden, die iemand echt ‘mens’ laten zijn, in plaats van een ‘zorgvrager’ of ‘cliënt’ met een gebrek. Dit kan alleen, als je je in de ander verdiept en je laat kennen, als je op een goede manier nieuwsgierig bent en het beste met elkaar voor hebt; of je nu zorgvrager, zorgdrager of gewoon een vriend bent.
Dat geldt voor zorgverleners, maar ook voor managers, bestuurders en beleidmakers. Organisatietheorieën leren dat goede samenwerking en besluitvorming het beste slagen als beide partijen met elkaar verder willen en elkaar echt willen begrijpen. Ook in werkrelaties werkt het als je elkaar wilt kennen, je voor elkaar openstelt, er de tijd voor neemt, en dat je voortbouwt op je contact uit het verleden met een blik op de toekomst. Tenslotte blijkt het belangrijk dat je verantwoordelijkheid neemt voor het proces, dat je er af en toe bij stil staat of je met elkaar wel de goede dingen doet. Wat niet helpt is tijdsdruk, vermoeidheid en de behoefte snel af te sluiten. Als de spreekkamer vol zit, maak je niet zo makkelijk de verbinding, als je als team loopt te hollen en te draven is het lastig om bij een vraag stil te staan en te veel punten op de agenda zorgen voor rommelige en halfbakken besluiten.
Ken je mij?
‘Ken je mij’ is het sleutelwoord voor goede zorg en goede samenwerking, en breder nog, voor een goed leven, rekening houdend met de dingen die je zoal op je pad komen, zelfs al is het de naderende dood.
En Hans? Hij is inmiddels overleden. Hij had in het hospice echt een klik met een aantal medewerkers, ‘we dollen zelfs met elkaar’, zo liet hij mij weten. Hij liet zich meer dan ooit kennen in de gesprekken die hij nog kon hebben over dat wat écht belangrijk voor hem was. Zijn laatste weken waren goed, voor zover kanker ‘goed’ toelaat. En met zijn vrouw ging en gaat het ook veel beter. Het werd een waardevolle tijd.
Ík heb hem ook beter leren kennen en hij mij. Een functionele werkrelatie werd een soort vriendschap. We hebben een andere kant van elkaar leren zien, doordat we onszelf hebben laten zien; soms in woorden, soms in symbolen. De conclusie is: Als je het moeilijk hebt? Laat je juist dán kennen!
Voor een passend muziek stukje muziek:
https://www.youtube.com/watch?v=0iowndW2Eo8
Opgedragen aan Jos Hesp, tot aan zijn overlijden op 10 september 2018 lid van de Raad van Toezicht van Vilans. Hij gaf mij de inspiratie voor dit blog.