Alle partijen zeggen voorstander te zijn van persoonsgerichte en liefdevolle zorg. Maar zijn we ook bereid de consequenties te accepteren van het werkelijk centraal stellen van de oudere persoon?
Is de Nederlandse ouderenzorg nu toonaangevend of aanstootgevend? Beide uitersten kwamen voorbij in het recente publieke en politieke debat. Actiz en de IGZ steggelen over de definitie van kwaliteit, het Zorginstituut buigt zich over een nieuw kwaliteitskader, columnist Hugo Borst lanceerde een tienpuntenplan. Zonder twijfel hebben alle betrokkenen het beste voor met de kwetsbare ouderen in onze verpleeghuizen. En toch vraag ik me af of hun beeld van kwaliteit overeenkomt met dat van de mensen waar het uiteindelijk om gaat. De vraag zou moeten zijn: hoe ziet goede zorg eruit door de ogen van ouderen?
Hier is geen eenduidig antwoord op te geven, want ervaren kwaliteit is een persoonlijke beleving. Een beperkt deel van deze kwaliteit is generiek, geldend voor de gehele groep, maar voor de persoonlijke ervaring moeten we toch echt bij het individu beginnen. Ervaren welbevinden gaat over positieve en negatieve emoties. Aan de negatieve kant zal goede zorg streven naar het zoveel mogelijk gevrijwaard zijn van narigheid. Denk aan een veilige en hygiënische leefomgeving, kundige medische zorg voor ziekten en ongemakken, hulpmiddelen om beperkingen te compenseren. De andere dimensie gaat over positief welbevinden: wat maakt u blij, wat zijn uw verlangens, wie wil u graag zijn? Zeker voor kwetsbare ouderen en gegeven de hoge kwaliteit van onze basiszorg, is deze positieve dimensie bepalender voor hun ervaren kwaliteit van leven.
Relaties met anderen
De voornaamste bronnen van welbevinden liggen in de relaties met anderen; die geven mensen een identiteit, een reden om te leven. Nog een liefhebbende echtgenote kunnen zijn of een oma voor de kleinkinderen. Dit brengt ons bij de volgende cirkel om de persoon heen: de belangrijke anderen. We hebben de bizarre situatie gecreëerd dat we iemands dierbaren een ondergeschikte rol geven en soms ook buitensluiten, zo gauw iemand wordt opgenomen in een verpleeghuis. Partner, familie en vrienden worden geacht zich te schikken naar het ritme en regime van de instelling. Laten we dit eens omdraaien: de formele zorg van het verpleeghuis is te gast in het leven van ouderen en hun dierbaren. Informele en formele zorg worden fijnmazig in elkaar verweven, met passende en aangepaste rollen voor mantelzorgers.
Vervolgens komen we bij de verpleegkundigen en verzorgenden: ook zij staan heel dicht bij het oudere individu en kunnen als geen ander tegemoetkomen aan persoonlijke verlangens. Dit vereist wel dat zij de ruimte krijgen om een betekenisvolle relatie op te bouwen: alleen als je elkaar kent en vertrouwt, worden verlangens immers gedeeld en gehoord. Hier moet je vervolgens ook iets mee kunnen doen. Omwille van veiligheid is een bibliotheek aan regels en normen opgetuigd die het risico op incidenten weliswaar verkleinen, maar ook de kansen op leefplezier inperken. Dit vraagt zoveel tijd en aandacht dat verpleegkundigen en verzorgenden nauwelijks de liefdevolle relaties kunnen opbouwen die het leven juist de moeite waard maken. We zeggen dit al jaren, maar slagen er totaal niet in om de context waarin deze mensen moeten werken administratief te vereenvoudigen en substantieel te verbeteren. Ontlast hen zoveel mogelijk zodat zij hun aandacht en energie kunnen richten op de bedoeling van hun vak: de laatste levensfase van kwetsbare ouderen kleur en betekenis geven.
Consequenties aanvaarden
Hoe verder we afdrijven van de kwetsbare oudere, hoe meer we belanden in de echelons die in het huidige stelsel vooral bepalen hoe kwaliteit eruitziet: zorgbestuurders, toezichthouders, beleidsambtenaren, politici. Met elke collectieve norm, eis en regel die op afstand wordt bedacht, wordt de ruimte voor het individu kleiner. Alle partijen zeggen voorstander te zijn van persoonsgerichte en liefdevolle zorg.
Maar zijn we ook bereid de consequenties te accepteren van het werkelijk centraal stellen van de oudere persoon? Zijn we bereid om persoonlijke vrijheid voorrang te geven boven persoonlijke veiligheid, en risico’s en zelfs ongelukken te accepteren in ruil voor leefplezier? Zijn we bereid om in de publieke verantwoording het verhaal van de cliënt en zijn relaties een stevige plaats te geven, naast of in plaats van ‘meetbare’ kwantitatieve indicatoren? Zijn we bereid om mantelzorgers te steunen in hun zware rol en hen een wettelijke status te geven, zoals in Zweden is gebeurd? En zijn we bereid om variatie toe te staan in de besteding van publieke middelen, op basis van de heel diverse wensen en behoeften van oudere individuen?
Om de verpleeghuiszorg in Nederland nog beter te maken, moeten we vooral goede vragen stellen in plaats van meer strenge eisen.
Hoogleraar ouderengeneeskunde en directeur van Leyden Academy on Vitality and Ageing