Op woensdag 30 mei heeft in de Tweede Kamer een Algemeen Overleg Preventie plaats gevonden. Natuurlijk stond tijdens dit overleg het Nationaal Programma Preventie op de agenda. Maar ook het terugbrengen van het zoutgehalte in onze voedingsmiddelen.
Gezondheidswinst
Waarom is dat zo belangrijk? Meer dan 85 procent van de Nederlanders consumeert meer zout dan de door de Gezondheidsraad aanbevolen hoeveelheid van maximaal 6 gram per dag. De norm van de Gezondheidsraad is nog mild vergeleken bij de norm van 5 gram die de WHO stelt. Het hoge zoutgebruik leidt tot coronaire hartziekten, hartfalen, beroertes en nierproblemen met alle kosten en het inboeten op levenskwaliteit als gevolg. Zoutreductie is een zeer effectieve maatregel om gezondheidswinst te bevorderen want een zoutreductie van 9 naar 6 gram per dag kan jaarlijks 2200 doden schelen. En bij iedere gram minder zout per dag zullen naar schatting 60 patiënten minder het eindstadium van nierschade bereiken waarop transplantatie of dialyse noodzakelijk is. Dialyse kost jaarlijks 80.000 euro per persoon en er is zoals bekend is er een groot tekort aan donornieren.
Overconsumptie
‘Dan strooi ik toch gewoon minder zout op mijn eten?’, zou je denken. Helaas, consumenten krijgen zonder dat ze het weten teveel zout binnen. Het zelf toevoegen van zout is slechts 20 procent van de zoutconsumptie, de overige 80 procent zit in gekochte, bewerkte producten. De consument heeft dus geen keuze. Het is lastig, zo niet onmogelijk, het zoutgebruik te verminderen.
Dan blijft er maar een mogelijkheid over: maatregelen treffen om het zoutgehalte de komende jaren verlagen zodat we aan de norm kunnen voldoen. Dat kan op twee manieren: zelfregulering of wetgeving. De afgelopen jaren is door de ministers van Volksgezondheid de voorkeur gegeven aan zelfregulering. En de opstelling van de voedingsmiddelenindustrie was veelbelovend, want zij gaven aan de nodige stappen te zullen zetten. Het blijft tot op heden bij woorden. Op één sector na: de broodsector. Op verzoek van de sector is het wettelijk vastgestelde zoutgehalte van 2,4 procent naar 1,8 procent verlaagd.
Sturende rol overheid
Tijd dus om voor de andere aanpak: de overheid moet een sturende rol nemen om een stapsgewijze reductie van zout in bewerkte voedingsproducten te bewerkstelligen door het stellen van wetgeving en concrete normen die de maximale zoutgehaltes van producten bepalen. Goedwillende bedrijven zijn hierbij gebaat, want door concurrentie zijn zij hiertoe nu niet in staat.
Stapsgewijs minderen
Groot-Brittannië kan daarin als voorbeeld dienen. Want de afgelopen jaren is het zoutgehalte in voedingsmiddelen daar zeer succesvol stapsgewijs teruggebracht. Voor 80 productgroepen zijn door de overheid concrete en ambitieuze doelen vastgesteld die om de paar jaar naar beneden werden bijgesteld. Bedrijven konden zich hieraan publiekelijk committeren, de voortgang werd gemonitord en de resultaten openbaar gemaakt. Dit heeft geleid tot een daling van het zoutgebruik van 15 procent en zeer recent zijn weer nieuwe doelstellingen vastgesteld. Het kan dus wel degelijk! En de consumenten hebben het niet gemerkt. Want die verlaging van het zoutgehalte in brood met 25 procent: dat heeft u toch niet gemerkt?
Wij hopen dat de Tweede Kamer ons pleidooi kracht bijzet. De consument heeft hierin geen keuze, zo is aangetoond. Zoutreductie voorkomt ziekten, onnodig overlijden en hoge zorgkosten. Dat moet de minister in deze tijd van noodzakelijke kostenbeheersing toch als muziek in de oren klinken?