De overheid moet haar rol pakken en zelf met een prijs komen voor geneesmiddelen in plaats van te wachten op de prijs van de farmaceutische industrie.
“Negeer de vraagprijs van farmaceuten.” Dat was het stellige, op persoonlijke titel gegeven advies aan het kabinet dat de secretaris van de wetenschappelijke adviesraad van Zorginstituut Nederland (ZINl), Martin van der Graaff, recent in Trouw liet neerpennen. Als directeur van een farmaceutisch bedrijf had ik sterk de neiging direct in de pen te klimmen. Ik ben het daar namelijk vurig mee eens. Toch heb ik besloten even te wachten met mijn commentaar.
Jan Broeren, voorzitter van de vereniging voor fabrikanten van generieke geneesmiddelen GLN, Gerard Schouw, voorzitter van de Vereniging van Innovatieve Geneesmiddelen en – bij monde van de woordvoerder – de Patiëntenfederatie Nederland gaven in het stuk al aan het met Van der Graaff eens te zijn. En die bijval die reeds in het stuk zelf was meegenomen, kon mij maar tot één logische conclusie voeren: met dit advies gaat helemaal niks gebeuren.
Overheid als coördinator van vraag
Het is goed even een stap terug te doen en te duiden waarom het advies van Van der Graaff aan de overheid, om zelf met een prijs te komen in plaats van te wachten op de prijs van de farmaceutische industrie, zo ontzettend juist is.
Hoewel economen het zelden met elkaar eens worden over de complexere machinaties van de onzichtbare hand in ons bestaan, kunnen zelfs Keynes en Hayek elkaar vinden in het gegeven dat vraag en aanbod zoeken naar een zekere balans. Geen vraag, wel aanbod? Dan kan je aanbod subiet naar de vuilnishoop. Geen aanbod, wel vraag? Dan komt er ooit, ergens, iemand die een oplossing weet te vinden en daar een octrooi op krijgt. Die oplossing moet in redelijke balans zijn met de vraag, anders krijg je het aanbod na al dat onderzoek alsnog niet verkocht en is je investering voor niets geweest.
De overheid, in haar rol als vertegenwoordiger van de Nederlandse burger, neemt in veel economische processen de centrale rol in als vragende partij in de economische onderhandelingen. Zij bepaalt bijvoorbeeld voor ons hoeveel euro belastinggeld er gaat naar wegen, bestrijding van klimaatopwarming, leger, politie, rechtspraak en ga zo maar door.
In essentie is de overheid daarbij niet wezenlijk verschillend van u en ik, in ons streven zinvolle economische keuzes te maken. Wij wegen iedere keuze – vaak onbewust – af tegen het totaal aan middelen dat wij nu en in de toekomst zullen hebben en het belang van het aanbod in kwestie. De overheid kan echter keuzes maken die voor ons op individueel niveau niet zinvol af te wegen zijn.
Als vraag-aanbod niet opgaat
Als wij in ons individuele bestaan bijvoorbeeld geconfronteerd worden met een dodelijke of (uiterst) ernstige ziekte, van onszelf of iemand die ons dierbaar is, dan schrijft dit individuele economische wegingskader voor dat het belang van bestrijden hiervan alle andere economische keuzes overstijgt. Enerzijds is dit onze drang tot (gezond) leven, maar anderzijds ook de eenvoudige overweging dat in de dood geen economische keuzes meer bestaan. Als individuen zouden wij, al naar gelang de dood dichterbij komt, steeds meer geld gaan besteden aan haar te bestrijden. Je hebt er nadien toch niks meer aan, om het maar even bot te stellen.
Om te voorkomen dat wij als individuen ons hele hebben en houwen te elfder ure verpanden om artsen, farmaceuten, acupuncturisten, sjamanen of kwakzalvers te laten pogen ons tóch nog even in leven te houden, geven wij de rol van vragende partij in de zorg uit handen aan de overheid. Wij, als burgers en individuen, hebben die overheid nodig om de harde grens te trekken die wij zelf niet zouden kunnen trekken. Zonder een overheid die deze keuzes maakt, zou de samenleving binnen de kortste keren failliet gaan.
En daar zit nu exact het punt dat Van der Graaff maakt en waar ik hem volledig in wens te ondersteunen: de overheid moet deze keuze ook daadwerkelijk maken! Zij weet als geen ander wat een geneesmiddel, een therapie, een nieuw ziekenhuis, een ambulance, een tandartsregel, een Persoonsgebonden Budget, etc etc daadwerkelijk waard zijn. Zij weet of iets werkt en hoe goed iets werkt, en kan dat afzetten tegen bestaande mogelijkheden. Met die kennis kan zij een reële economische prijs vormen, die het startpunt van de onderhandeling zou moeten zijn. Dit is wat het de samenleving waard is, niet meer.
Logica herstelt zich
Keerzijde van deze medaille, van het advies van Van der Graaff, is dat het logischerwijs voor zal komen dat vraag en aanbod niet langer op elkaar aansluiten. De prijs die de overheid wil betalen correspondeert dan niet aan de prijs die een farmaceut wil hebben. Gevolg is dan dat een innovatie niet op de Nederlandse markt verschijnt. Dat is politiek een hele lastige situatie, dat begrijp ik goed. Maar dit is nu eenmaal de ongemakkelijke rol die wij als burgers verlangen van onze overheid. Wij kunnen die keuze niet maken, zij wel.
Als hart onder de riem, waarbij ik hoop dat mijn functie als directeur van een farmaceutisch bedrijf slechts toevoegt aan de zwaarte van die boodschap, wijs ik er daarbij op dat hier de economische logica vanzelf weer haar intrede zal doen. Als er geen vraag is, dan zitten wij als farmaceuten met een hoop kostbaar aanbod dat subiet naar de vuilnis kan. De balans herstelt zich dan vanzelf weer.
Debat gaande houden
Als iedereen het met Van der Graaff eens is over zulk een eenvoudige economische wijsheid, dan is de vraag gerechtvaardigd: waarom werkt het niet allang zo? Ik kan het antwoord daarop niet geven, helaas. Ik kan slechts pogen de speldenprik die Van der Graaff in Trouw liet oppennen hier te herhalen en kracht bij te zetten, in de hoop dat voldoende spelden de overheid eindelijk wakker prikken. Ik roep u van harte op hetzelfde te doen.