Het was misschien niet het meest in het oog springende jubileum, maar vorig jaar bestond “maatschappelijk ziekenhuiswerk” in Nederland een eeuw. “Het wegnemen van belemmeringen die herstel en ontslag van de patiënt in de weg staan”, was het doel van zuster Heleen ter Meulen in 1913.
Zij startte toen in het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam met deze vernieuwende vorm van zorg. Het ziekenhuis in Utrecht volgde in 1930. Maatschappelijk werk groeide snel uit tot een vanzelfsprekendheid in Nederlandse ziekenhuizen.
Ruim honderd jaar later lijkt deze vorm van zorg minder vanzelfsprekend te zijn, terwijl de behoefte eraan alleen maar is toegenomen. Deze spanning volgt uit maatschappelijke veranderingen en medisch-technische vooruitgang.
Menselijke maat
De medische mogelijkheden zijn de afgelopen honderd jaar natuurlijk ongelofelijk toegenomen, met navenante gezondheidswinst. Maar met name de afgelopen decennia is de zorg ook enorm veel technologischer geworden, met bijbehorende superspecialisatie van artsen. Ziekenhuizen hebben patiënten veel meer te bieden, maar hebben soms ook moeite om de menselijke maat in het oog te houden en vervreemding ligt op de loer. Het maakt psychosociale ondersteuning steeds belangrijker.
De maatschappelijke trend van individualisering versterkt dat. Minder dan wellicht vijftig jaar geleden vallen patiënten na ontslag uit het ziekenhuis terug op een vanzelfsprekend netwerk van familieleden, buren of verenigingen. Het ziekenhuis heeft daarmee ook een belangrijke rol bij het veilig laten terugkeren van patiënten in de maatschappij.
Kosteneffectiviteit
Een modern aspect van deze zorgverlening is de kosteneffectiviteit. De gezondheidszorg is in een spiraal van almaar stijgende kosten terecht gekomen. Het is verleidelijk om te bezuinigen op psychosociale hulpverlening ten faveure van duurdere, hoogtechnologische medische behandelingen.
Toch is het vinden van een balans daarin cruciaal. Om te beginnen houdt de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis niet op na het ontslag van een patiënt. Begeleiding naar een goede thuissituatie hoort ook bij de zorg. Bovendien heeft psychosociale hulpverlening een financiële kant. Patiënten die sneller genezen, korter in het ziekenhuis liggen, en eerder weer aan het werk gaan, zullen uiteindelijk een kleiner beroep doen op de gezondheidszorg en op de collectieve middelen.
Bij een terugblik in 1968 op een halve eeuw medisch maatschappelijk werk schrijft het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde: “Meer en meer is het inzicht gerijpt dat het medisch maatschappelijk werk een functie heeft in de totale verzorging van de patiënt.” Laten we dat inzicht koesteren, want maatschappelijk ziekenhuiswerk heeft honderd jaar na de start nog niets aan urgentie ingeboet.
Jan Kimpen
Voorzitter raad van bestuur UMC Utrecht
Voorzitter van de Adviescommissie Kwaliteit van Zorginstituut Nederland