Onlangs was ik onderweg naar het Leids Universitair Medisch Centrum. Als je net als ik met de auto gaat, kom je langs natuurhistorisch museum Naturalis. Precies daar moest ik stoppen omdat er een dinosaurus de weg overstak… echt!
Hij leek te zweven, dus ik keek nog maar eens goed. Het bleek anders te zijn: hij werd gedragen door twee mannen. Ze sjouwden de dinosaurus van het ene naar het andere gebouw en waren zich duidelijk bewust van het hilarische beeld dat dit voor fietsers en automobilisten moest opleveren.
Onwillekeurig moest ik aan dit beeld denken toen ik eerder deze week de reacties las van de ANT en de KNMT op de brief van de minister aan de Tweede Kamer waarin ze aangaf dat ze mondhygiënisten zelfstandige bevoegdheid wil geven op hun deskundigheidsgebied. Het gaat dan over het behandelen van primaire caviteiten (heelkundige handeling), het toepassen van anesthesie (injecteren) en het maken van röntgenfoto’s voor wat betreft solo en bitewing-opnamen (het gebruik maken van ioniserende straling).
Regierol tandarts
ANT en KNMT reageerden voorspelbaar door te waarschuwen voor alles wat er mis zou kunnen gaan bij de behandeling en de onduidelijkheid voor de patiënt. En natuurlijk werd er gepleit voor de regierol van de tandarts. De beroepsverenigingen van tandartsen dragen hiermee een ouderwetse opvatting rond, net als die dinosaurus. Maar laat een ding duidelijk zijn: al tien jaar maken het boren, verdoven en maken van röntgenfoto’s onderdeel uit van de opleiding van mondhygiënisten. En over het voeren van de regie worden in de praktijk hele goede samenwerkingsafspraken gemaakt.
De minister gaat dus bepaald niet over een nacht ijs. Sterker nog, er wordt nu echt werk gemaakt van de taakherschikking binnen de mondzorg die nodig is om de zorg goed, beschikbaar en betaalbaar te houden. En daarvoor verdient zij een pluim. Ze is wel voorzichtig en regelt het via het experimenteerartikel in de wet BIG (36a).
Dringend behoefte aan samenwerking
De taakherschikking is de beweging waar de sector al jaren op zit te wachten. Niet omdat de tandarts geen rol meer zou moeten spelen, maar omdat er dringend behoefte is aan samenwerking tussen tandarts, mondhygiënist en tandprotheticus in de zorg voor (kwetsbare) patiënten. Jaren geleden was dit al een van de conclusies van de Commissie Linschoten. In het rapport ‘Innovatie in de mondzorg’ (2006) staat letterlijk: ‘Taakherschikking in de mondzorg betekent voor de Commissie onder meer dat over tien jaar de primaire, secundaire en tertiaire preventie van cariës en parodontitis bij een grote groep medisch ongecompliceerde patiënten met een stabiele mondgezondheid, wordt verzorgd door de vierjarig opgeleide mondhygiënisten (mondzorgkundige) met ondersteuning van de (preventie)assistent.’ Dit is precies wat er nu gebeurt. En de tandarts-bestuurders maar sjouwen met hun dinosaurus.
Dagblad Trouw kopte 7 juni jongstleden met een citaat van de ANT-voorman: ‘We zijn niet bang voor onze centen’. Ik wil dat geloven, maar hij spreekt de gedachte wel uit… Met name binnen de implantologie zien we overigens dat geld wel degelijk een belangrijke drijfveer is binnen de mondzorg. Daar wordt de tandprotheticus zonder inhoudelijke reden, en dus ten onrechte, belemmerd in de uitoefening van zijn vak omdat de tandarts de regie wil voeren over de behandeling en de declaratie. Daardoor wordt taakherschikking en samenwerking teruggedraaid ondanks het feit dat er al in 1997 bij wet is geregeld dat een tandprotheticus delen van deze zorg mag bieden. Door taakherschikking en de keuze voor preventie gaat er nu hoe dan ook heel wel wat veranderen in het zorglandschap. En dat vraagt om aanpassingsvermogen van de tandarts, of die nu bang is voor zijn centen of niet.
Capaciteit
Die verandering is concreet te verwachten voor wat betreft de benodigde capaciteit aan mondzorgverleners. Zo zullen er meer mondhygiënisten nodig zijn en minder tandartsen, maar dat is eerder een oplossing dan een probleem. Immers, de ANT-voorzitter geeft in Trouw aan dat de helft van de tandartsen nu al uit het buitenland komt. En dat is in lijn met advies Adviesgroep capaciteit mondzorg uit 2000 (ook wel de Commissie Lapré genoemd). Dus meer mondhygiënisten vanwege preventie, meer tandprothetici voor de tandprothetische zorg voor de groeiende groep kwetsbare ouderen, en de tandarts met een onmisbare en gewaardeerde rol als algemeen practicus, en voor de echt academische mondzorg. Kortom, er zijn door het voornemen van de minister alleen maar voordelen te verwachten voor de patiënten.
Directeur van de Organisatie van Nederlandse Tandprothetici