Minister Plasterk deed deze week bij de presentatie van de topinkomens in de publieke sector een moreel appèl op bestuurders die nog boven de Balkenendenorm zitten: “Het zou ze sieren als ze, nu ze weten dat de wetgever zegt dat ze eigenlijk een te hoog salaris hebben (…) er vanaf zien om dat nog een paar jaar zo hoog te houden.”
Die oproep doet het vanzelfsprekend goed in de publiciteit. Maar komt het appèl van Plasterk wel voort uit een respectabele moraal, of is het een hele merkwaardige opmerking van de minister?
Laat ik – ter vermijding van ieder misverstand en ter voorkoming van vlammende reacties onderaan deze blog – beginnen te vermelden dat ik ook vind dat in de publieke sector de beloning sober moet zijn. Het gaat immers om de besteding van publieke middelen. In die opvatting ligt onmiskenbaar een morele notie besloten.
Geen morele norm
De Balkendenorm is naar mijn idee echter geen morele norm. Het is een norm die bij gebrek aan beter als uitgangspunt is genomen om de inkomens in de publieke en semi- publieke sector te normeren. Minister-president is naar mijn idee geen normale baan, het salaris is veel te laag, maar gelukkig wordt dat weer gecompenseerd door een auto met chauffeur en uitstekende vooruitzichten voor de toekomst. Iedere vergelijking tussen die functie en andere functies in de publieke of private sector gaat naar mijn idee mank. Daarnaast, een driekoppige Raad van Bestuur van een instelling met € 30 miljoen omzet die zich keurig houdt aan de Balkenendenorm, staat wat mij betreft niet hoger op de ladder der moraliteit dan een eenhoofdige Raad van Bestuur van een instelling met een omzet van € 300 miljoen die € 250.000,- verdient. Ik wil maar zeggen, het is niet eendimensionaal.
Overgangsregime
De wetgever kan naar mijn idee bepalen dat voor bepaalde functies niet boven een bepaald salaris betaald mag worden, net zoals de wetgever mag bepalen dat er een minimumloon geldt. De Wet normering topinkomens (WNT) voorziet in een maximum beloning, die ook voor bestuurders in de zorg geldt. De WNT kent een ook overgangsregime. Dit overgangsregime komt er – kort gezegd – op neer dat bestaande beloningen die het wettelijk toegestane maximum overschrijden, zijn toegestaan voor ten hoogste 4 jaar. Na ommekomst van die 4 jaar dient de bezoldiging in 3 jaar te worden terug gebracht tot het wettelijk maximum.
Deze overgangstermijn is in de WNT opgenomen in verband met internationaal verdragsrechtelijke verplichtingen. Artikel 1 Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EP EVRM) beschermt het recht op eigendom. Salarisaanspraken zijn ook eigendom in de zin van het EP EVRM. Daarin kan niet worden ingegrepen zonder genoegzame compensatie of een passende overgangstermijn.
Artikel 1 EP EVRM komt onmiskenbaar voort uit een morele notie. De burger geniet bescherming tegen aantasting van zijn eigendomsrecht door de almachtige overheid. Dat recht komt ook terug in artikel 14 van de Grondwet, de moeder aller wetten waar minister Plasterk de eerst verantwoordelijke bewindspersoon voor is.
In lijn
De overgangstermijn is in de WNT opgenomen omdat de wetgever, in lijn met het EVRM en onze Grondwet, vindt dat de overheid niet zonder overgangstermijn mag ingrijpen in salarisaanspraken. Voor dat morele uitgangspunt hebben de Eerste en Tweede Kamerleden in overweldigende meerderheid bij stemming hun hand opgestoken.
Hoe laat dat morele uitgangspunt zich nu rijmen met het moreel appèl van minister Plasterk om, ondanks de wettelijke bescherming die de overgangstermijn biedt, alvast te beginnen met inleveren? Naar mijn oordeel gaan die twee niet samen. Als een automobilist op de snelweg 120 km per uur mag rijden, dan zou een moreel appèl van de minister van Verkeer en Waterstaat om maximaal 100 km per uur te rijden de wenkbrauwen doen fronsen. Zit iedereen die 110 km per uur rijdt moreel fout? Pas dan de maximum snelheid aan, zo zou ik denken.
Misplaatst
Mensenrechten zitten soms in de weg aan wat een bewindspersoon en waarschijnlijk de overgrote meerderheid van het volk wenst. Maar ze zijn ons zoveel waard dat we ze hebben vastgelegd in verdragen en ons hebben gecommitteerd ze te respecteren. Ik doe daarom een moreel, politiek, bestuurlijk, menselijk, publiek, juridisch, etc., appèl op minister Plasterk om de wetten in dit land uit te voeren en te handhaven. Als hij vindt dat een wet in moreel opzicht niet ver genoeg gaat, bevindt hij zich in de unieke positie om een wijzigingsvoorstel naar de Tweede Kamer te sturen. Een moreel appèl van een minister dat afwijkt van de morele uitgangspunten in een wet – een wet waar hij nota bene zelf kort geleden als Kamerlid nog heeft voor gestemd! – is misplaatst. Het zou de minister sieren als hij een dergelijk standpunt voor zich zou houden.
Klaas Meersma
Partner bij de vakgroep Overheid en Onderneming van AKD