We zijn van een doezorg overgegaan naar een praatzorg. Misschien werd voorheen wel te snel gehandeld of overgenomen. Maar nu moeten we uitkijken niet te blijven hangen in een uitgebreid aanbod van praatzorg.
Onlangs was ik bij een voorlichtingsbijeenkomst voor dementerenden en hun partners en vrijwilligers. De zaal was goed gevuld en twee deskundigen gaven uitstekende voorlichting over de wereld van de zorg aan mensen met dementie.
Voor mij zat een oudere demente meneer. Hij had een kop koffie voor zich staan en een beker met suikerklontjes. Hij luisterde aandachtig terwijl hij geconcentreerd naar zijn koffie keek.
De voorlichting begint met: “Er is een casemanager”. Een lastige benaming.
Meneer gooit een suikerklontje in zijn koffie.
Desgevraagd wordt uitgelegd dat deze casemanager niets doet maar coördineert en afstemt. Voor een diagnose wordt verwezen naar de huisarts.
Meneer gooit een tweede klontje in zijn koffie. Deze huisarts vraagt aan de praktijkondersteuner (meneer gooit een derde klontje in zijn koffie) om een testje uit voeren om de diagnose te kunnen stellen. Soms komt er ook een dementieconsulent.
Meneer, nog steeds in trance, gooit een vierde klontje in zijn koffie.
Dan wordt iemand besproken in het sociaal wijkteam. Vijfde klontje.
Van daaruit komt een eerste wijkverpleegkundige om de zorgindicatie te stellen. Meneer mikt zorgvuldig een zesde klontje in zijn koffie. Daarna het zevende want een tweede wijkverpleegkundige komt kijken wat cliënten zelf nog kunnen.
Dan ontstaat er een verwarrende discussie over dagopvang (achtste klontje) en dagbehandeling (klontje negen). Het heeft allemaal te maken met de Wet maatschappelijke ondersteuning (tiende klontje) en de Wet Langdurige Zorg (elfde klontje).
Deze voorzieningen vullen aan wanneer mantelzorg en vrijwilligerszorg niet meer voldoende zijn. De zorg wordt bepaald na een keukentafelgesprek (klontje twaalf).
Soms of vaak wordt er door de huisarts verwezen naar een medisch specialist (klontje dertien).
Tot klontje veertien zijn we gekomen, maar niemand had nog steeds echt iets gedaan. Toen was het pauze.
De vele vragen gaven de verwarring aan van een zeer samengesteld voorzieningenpatroon waarbij vooral overlegd wordt, gediagnosticeerd, geïndiceerd, gecoördineerd en gedelegeerd.
Of je ook zonder diagnose naar de dagopvang kunt? Waar moet je zijn voor logeeropvang ter ondersteuning van de mantelzorg? Tja dat zijn de moeilijke vragen want dan blijkt het aanbod toch moeilijk te doorgronden.
Voorheen waren we wellicht té doenerig. Het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid – zelfzorg en mantelzorg – is prima maar schieten we nu in de structuren en procedures met kafkaiaanse trekken?
Is dat niet jammer van al die mensen die zorg nodig hebben en van al die geweldig zorgverleners die tot bureaucraat worden gebombardeerd?